In Brideshead Revisited, de spirituele opvolger van het bejubelde Lady Chatterley’s Lover, laat theatermaker Florian Myjer wederom diep in zijn ziel kijken. Via een bespreking van de gelijknamige roman van Evelyn Waugh onderzoeken Myjer en zijn tegenspeler Abke Haring hun eigen worsteling met hun verleden.

In het beste werk van Florian Myjer deelt hij steevast het podium met een vrouw. In prachtvoorstellingen als Bloomsbury en Oorlog en vrede (beide met Kim Karssen) en Lady Chatterley’s Lover (met Lisa Verbelen en, achter de schermen, Marieke de Zwaan) plozen Myjer en zijn collega-makers steeds uit hoe het bronmateriaal zich tot hun eigen levens en verlangens verhield, en verbonden zo de literatuurgeschiedenis met hedendaagse ideeën over identiteit en zelfverwerkelijking. In grote lijnen stonden steeds Myjers verlangen naar een ingebeeld romantisch verleden en zijn worsteling met seksualiteit en intimiteit centraal – met name in de voorstellingen met Karssen probeerde hij zijn tegenspeler soms obsessief in een bepaalde fantasie mee te krijgen.

Aan het begin van de nieuwe voorstelling Brideshead Revisited staat Myjer opnieuw met een vrouw op de vloer, maar dit keer betreft het een muzikant: harpist Liesbeth Vreeburg begeleidt de hele voorstelling, maar spreekt geen woord. Myjer zelf geeft als zijn zestienjarige een spreekbeurt over de gelijknamige roman, of eigenlijk over zijn voornemen om er ooit, als hij later groot is, een theaterbewerking van te maken. Hoewel hij met name gefascineerd is door de intimiteit tussen hoofdpersonage Charles Ryder en de aristocratische Sebastian Flyte, ziet hij maar één gedroomde tegenspeler voor zich: Carice van Houten, die dan de rol van Flytes zus Julia voor haar rekening zou moeten nemen. In het ontwapenende spel van Myjer zie je een jongen die, zoals de acteur later zelf zegt, nog ‘diep in de kast zit’: als een docent hem vraagt of hij in de vriendschap tussen Ryder en Flyte een homoseksueel verlangen ziet, ontkent hij dat ten stelligste.

Zo zet Myjer vanaf het begin van de voorstelling zijn eigen theatrale persona door de jaren heen op het spel: waar komt de obsessie met romantiek, de opzichtige bravoure, het vluchten in archetypes eigenlijk vandaan? Het antwoord laat nog even op zich wachten; de openingsscène culmineert in een wanhopig mantra dat Myjer op zijn 35ste Brideshead Revisited zal ensceneren, mét Carice van Houten, dus ‘komt allen’.

Zeventien jaar later zijn we in het nu aangekomen; Myjer wacht in een kantine-achtig repetitiehok op zijn tegenspeler. Dat blijkt echter niet Van Houten te zijn, maar Abke Haring, die in die eerste ontmoeting Van Houten op hilarische wijze, en met huizenhoge energie, imiteert: het is een prachtige vondst, omdat we zo nog lang in het schemergebied tussen Myjers jeugdige fantasie en de realiteit blijven zitten. Als de spelers elkaar echter over en weer, als onderdeel van het artistieke onderzoek, interviewvragen beginnen te stellen, draait de speelstijl 180 graden om: droog lezen de acteurs hun hoogst persoonlijke antwoorden voor, op intieme vragen over de liefde.

Dan begint alles weer van voren af aan. Haring komt opnieuw binnen, maakt opnieuw in Van Houten-stijl kennis met Myjer. Maar er is iets veranderd: in plaats van ‘de liefde’ wijst Myjer nu ‘heling’ als hoofdthema van de voorstelling aan, en gaan de interviewvragen vervolgens dáárover. Het leidt tot pijnlijke, ontroerende verhalen: aan Myjers kant over zijn worsteling met homoseksualiteit, en Haring over haar toxische moeder (een thema dat ze ook in een van haar eerste solovoorstellingen, Linoleum/ speed, op aangrijpende wijze aansneed).

Maar ook dan graaft Myjer nog verder. Weer begint alles opnieuw, maar vóór Myjer een nieuw hoofdthema kan aanwijzen, onderbreekt Haring hem, plotseling woedend. Wat doet zij, een ‘vrouw van middelbare leeftijd’, hier eigenlijk? Als Myjer een liefdesverhaal wil vertellen, waarom heeft hij dan geen man als tegenspeler gekozen? En als hij een voorstelling over ‘heling’ wil maken, waarom kiest hij dan Brideshead Revisited, een in de kern toch ‘homofoob boek’, waarin de mannelijke geliefden op geen enkele wijze bij elkaar komen of zelfs maar hun wederzijdse aantrekkingskracht erkennen?

Het antwoord dat Myjer daarop geeft, vormt de eigenlijke sleutel tot Brideshead Revisited, en eigenlijk ook tot heel zijn oeuvre: schaamte, en de manier waarop die zelferkenning in de weg staat. In een verpletterende monoloog geeft Myjer toe dat hij zich zou schamen als hij met een mannelijke tegenspeler op het podium zou staan, en dat schaamte over zijn seksuele geaardheid zijn leven überhaupt in grote mate beheerst. Op hartverscheurende wijze maakt de theatermaker zo de blijvende, giftige invloed van (geïnternaliseerde) homofobie tastbaar.

De monoloog die Haring daarna geeft over haar eigen jeugd, hoe ontwapenend en ontroerend ook, voelt als een ‘moetje’. Vanwege de openingsscène en de gehele structuur van de voorstelling wordt Brideshead Revisited veel minder dan Bloomsbury, Oorlog en vrede en Lady Chatterley’s lover een gelijkwaardige uitwisseling tussen twee makers, en veel méér een persoonlijke (en uitermate kwetsbare) duiveluitdrijving van Myjer zelf. Dat blijkt ook uit het schitterende slotbeeld van scenograaf Scott Robin Jun: Myjer staat weer alleen met Vreeburg op de scène, terwijl overal om hem heen water uit de vloer begint te spuiten. De jarenlang onderdrukte verlangens borrelen eindelijk hun weg naar boven.

Foto Sofie Knijff