Donny Ronny, het nieuwe alter ego van cabaretier Stefano Keizers, ontpopt zich als een opgeruimde showmaster met een gevaarlijke ondertoon, die er een duivels plezier in schept om een verzameling BN’ers in zijn Bossen te laten verdwalen.

‘Ik ga even vijf minuten pauze nemen, en de kots uit mijn mondhoeken schrapen.’ Met die woorden verlaat Donny Ronny het podium, en laat hij de vijf mensen die hij in zijn nieuwe programma Bossen heeft uitgenodigd alleen. Aan hen de schone taak om het publiek te vermaken in zijn afwezigheid, daarbij slechts geholpen door de summiere spelopdrachten die de showmaster aan ze heeft meegegeven.

Bossen is namelijk, naast de nieuwe voorstelling van de cabaretier die voorheen onder de naam Stefano Keizers op het podium stond, een variatie op De vloer op: een theater-improshow waarin vijf min of meer bekende Nederlanders samen een voorstelling moeten maken (Improvising with the stars, zo je wilt). Aan het begin van de voorstelling worden ze door Donny Ronny een voor een geïntroduceerd. Bij de première gaven Ruben van der Meer, Humberto Tan, Jasmine Sendar, Stephanie Louwrier en Achraf Koutet acte de présence, maar bij iedere voorstelling wordt er een ander blik BN’ers opengetrokken, waardoor geen avond hetzelfde is.

Toch kunnen we wel wat overkoepelends over Bossen zeggen, vanwege het kader dat Donny Ronny voor zijn gasten creëert. Ten eerste speelt hij de rol van showmaster met een combinatie van overdreven enthousiasme en ingehouden vertwijfeling, alsof hij nét niet in zijn rol past en eigenlijk ook geen idee heeft wat hij of de vijf spelers staan te doen. Op subtiele wijze, zonder ooit helemaal uit zijn rol als vrolijke gastheer te vallen, ondermijnt de cabaretier zo steeds het oppervlakkige entertainment dat Bossen anders zou zijn.

Daarnaast geeft hij zijn gasten zo weinig voorbereiding en tips dat ze moeten terugvallen op hun standaard repertoire om zich staande te houden. Bossen is op zijn interessantst als je het als sociologisch experiment bekijkt, of als dierentuin: hoe gedragen zogenaamde BN’ers zich als ze met elkaar op een podium worden gezet met alleen elkaar en enkele decorelementen als houvast? Bij de première leverde het in ieder geval een interessant inkijkje in de pijnlijke leegte van celebrity culture op.

Vanaf het begin ontstaat er vooral een haantjesgevecht tussen Van der Meer en Tan, die allebei op hun eigen manier steeds de aandacht op zichzelf proberen te vestigen. Cabaretier Van der Meer doet dat met een niet-aflatende stroom van banale grappen en grollen, Tan door steeds te proberen de leiderschapsrol op zich te nemen ten opzichte van zijn medespelers en het publiek. Samen bieden ze ongewild een prachtig portret van mannelijke middelmatigheid: geen enkel talent hebben, maar toch steeds in het middelpunt willen staan. Zelfs als Donny Ronny tussendoor enkele monologen probeert te brengen wordt hij steeds door Van der Meer en Tan onderbroken, omdat ze zichzelf ten onrechte grappiger of scherpzinniger achten dan hun gastheer.

De andere acteurs kunnen maar beperkt tegenwicht bieden aan het machismo van het tweetal. Louwrier, die in haar eigen werk vaak ruimte maakt voor een feministische insteek, mompelt af en toe dat ze het seksisme, racisme en validisme van Van der Meer ‘niet meer vindt kunnen’, maar durft het niet aan om echt een killjoy te zijn. Sendar is al helemaal een non-entiteit: ze probeert vooral zo veel mogelijk leuk met de mannen mee te doen.

Alleen Koutet vindt er een goede vorm voor: hij blijft als enige continu in zijn zelfbedachte rol, wat hem in staat stelt zich te onttrekken aan de gênante vertoning. Als Tan op gewichtige toon een anekdote vertelt, onderbreekt Koutet hem precies op het moment van emotionele crescendo door hem te vragen of hij koffie of thee wil, een ijzersterk staaltje timing dat de holheid van Tans monoloog genadeloos doorprikt.

In de spanning tussen de twee toneelacteurs en de drie tv-persoonlijkheden tekent zich heel precies de grens tussen kunst en commercie en tussen artisticiteit en entertainment af (waarbij Louwrier zich ongemakkelijk op het grensvlak beweegt en Koutet radicaal voor de vervreemding van de kunst kiest). Het is interessant om de botsing tussen de codes te zien, zeker omdat de aanwezigheid van Donny Ronny zelf alles nog extra op scherp zet: met lichte verbazing kijkt hij alles aan, met de glinstering van een mad scientist in zijn ogen.

Toch zou ik op basis van de première niemand aanraden om naar Bossen te gaan kijken: daarvoor is het een te ergerlijke zit, je zit toch meer dan een uur naar de pure banaliteit van BN’ers te kijken. En Donny Ronny drukt te weinig zijn vervreemdende stempel op de voorstelling: hij laat het grotendeels op zijn beloop, en komt niet met een echt spannende omkering van de code die hij in het begin al neerzet. Daarmee komt de absurdistische potentie in Bossen nog te weinig uit de verf.

Foto: Julie Hrudová