Twee zangeressen aan het einde van hun carrière kijken terug op hun woelige jaren. Of zangeressen… ze zijn meer dan dat. Ze belichamen de controverse tussen glamour en gedrevenheid, tussen schoonheid en energie, tussen imago en authenticiteit, tussen koele ongenaakbaarheid en vurige explosiviteit. En tussen Frankrijk en Duitsland. Frédérique Sluyterman van Loo en Irene Kuiper zetten knap twee grote diva’s van de twintigste eeuw neer in een voorstelling waarvan ruim een jaar geleden al een pilot de wereld in ging.

Pianist en acteur van alle andere rollen Ger Otte zet in met onheilspellende akkoorden. Marlene Dietrich zingt ‘Sag mir wo die Blumen sind‘, langzamer en desolater dan we het lied kennen. Ottes aanpak lijkt op John Cales versie van ‘Heartbreak Hotel’. Zoals Cale laat horen dat hij de tekst serieuzer neemt dan Elvis Presley, zo gaat hij uit van de regel ‘Sag mir wo die Gräber sind’. En natuurlijk van de staat waarin Dietrich verkeert, in een kamer met de gordijnen dicht tussen ouwe troep. Sinds ze in Australië op haar vierenzeventigste een van de mooiste benen van de eeuw brak, komt ze bijna niet meer buiten.

Dietrich hecht eraan de mythe van haar iconische status intact te houden. Met haar verval kan ze niet omgaan. Rijzig, ijzig, mooi en afstandelijk-bekakt staat ze daar in de vertolking van Frédérique Sluyterman van Loo haar beloken oogopslag de zaal in te zenden. Een kruising tussen Pleuni Touw en Mary Dresselhuys.

Als het dienstmeisje (Otte) op kerstavond gaat dineren bij haar schoonfamilie, vreest Dietrich dat haar oude vriendin en concullega Edith Piaf haar ’s nachts zal bezoeken. Dat kon natuurlijk niet, Piaf overleed al in 1964, maar de zangeressen waren wel degelijk bevriend. Om de historische werkelijkheid bekommert schrijver en regisseur Daniël Cohen zich niet en dat is goed voor de levendigheid van het stuk. Zo verfilmt Dietrichs vriend Orson Welles (Otte) de poging van Dietrich om Hitler (Otte) dood te schieten en zo de geschiedenis te verbeteren.

Tegenover de ongenaakbare schoonheid van de kwijnende blauwe engel staat de aanstekelijke levenskracht van de kleine, maar o zo dappere mus Piaf. In haar eenvoudige zwarte jurkje voelt ze zich inferieur (ze vindt zich zo aantrekkelijk ‘als een kat in een emmer pis’) tegenover Dietrich. Maar dat is ze niet, dankzij de power die ze uitstraalt. Met gebalde knuistjes banjert ze gedreven door het leven en zingt ze intenser dan Dietrich zingen kan.

Irene Kuiper weet uitstekend raad met de ijzeren klassiekers; een enkele valsige uithaal staat de expressiviteit niet in de weg. In bed met Dietrich en Piaf past goed in de trend om muziektheater te maken rondom grote namen en gouden hits. Dat het geen obligate invuloefening wordt, is te danken aan Cohens inventiviteit. Mooi is bijvoorbeeld de manier waarop liefde voor elkaar en geldingsdrang als grootste zangeres door elkaar heen lopen. Ze kunnen elkaar lekker uitschelden (zie de titel hierboven), maar ze houden ook van elkaar.

Toch wil de voorstelling ook iets te veel. Het bovenpersoonlijke sprookje vertellen van belangrijke vrouwen in de kunst. Hun invloed schetsen op latere diva’s als Madonna en Amy Winehouse. De individuele tragiek weergeven van oudere vrouwen waarop geen schijnwerper meer gericht is en die graag en misschien wel noodgedwongen naar ondersteunende chemicaliën grijpen. De bijna stripachtige visuele kwaliteit uitbuiten van twee campheldinnen; soms wordt de voorstelling over the top karikaturaal, ook door Ottes inbreng. Maar knap is de manier waarop Sluyterman van Loo en Kuiper de grote vrouwen navolgen zeker. En onderhoudend.

Foto: Neeltje Knaap