Edith heeft als koosnaam ‘de mus’. Marlene heet statig ‘de blauwe engel’. De eerste is vurige, ongerichte passie, zonder aandacht voor enig uiterlijk vertoon; de tweede rationeel, beheerst, de mooiste vrouw van de wereld van destijds. De uitdagende titel In bed met Dietrich en Piaf  brengt hen samen, in een entourage die de toeschouwer meeneemt naar Parijs 1982.

Daar leeft Marlene Dietrich (1901-1992) als kluizenaar, nadat ze door een valpartij haar been brak tijdens een tournee in Australië. Stiekem komt Edith Piaf (1915-1963) haar ’s nachts bezoeken. In een setting die nu eens een droomwereld, dan weer de gekwelde sfeer schept van de beroemde diva in haar nadagen, vertelt de voorstelling over de vriendschap tussen beide getalenteerde maar sterk verschillende vrouwen. Dietrich en Piaf zouden elkaar bemind kunnen hebben, en die suggestie krijgt in de tekst en de regie van Daniël Cohen alle ruimte. Dietrich was openbaar biseksueel, getuige haar flirterige uitspraak: ‘Ein bisschen bi schadet nie.’

De voorstelling opent in weemoedige toon. Omgeven door een uitdragerij aan rommel, memorabilia, grammofoonplaten en peperdure mantels troont Frédérique Sluyterman van Loo als Marlene in haar Parijse appartement; gordijnen voorgoed gesloten. Ze zingt over bloemen die verwelkt zijn, voorbije liefdes, vervlogen schoonheid, ofwel: ‘Where have all the flowers gone?’ Sluyterman van Loo is razend knap in haar zwoele, wat hese dictie waarmee ze Marlene zeer getrouw benadert, zonder dat dat haar spel en stem een klakkeloze imitatie zijn. Ze hult zich in rijk gedrapeerde gewaden van gestolde glamour. Wanneer Irene Kuiper als Piaf haar entree maakt, ontstaat er meteen een andere sfeer: die van een gejaagde vrouw, weloverwogen eenvoudig gekleed in een zwarte jurk en op zwarte platte schoenen, die nog verder wil in het leven. Kuiper zingt Piaf, meteen al ‘Non, Je Ne Regrette Rien’ en het is vanaf de eerste inzet raak: fel, bewogen, haar handen gespreid op haar heup en ook met die snik in haar stem, die onnavolgbare tremolo.

De voorstelling is meer dan slechts het met elkaar vervlochten levensverhaal van twee zangeressen. Cohen heeft een derde personage gecreëerd, Ger Otte: pianist, accordeonist en vooral ook acteur. Vanachter de piano heeft hij aanvankelijk een vertellende rol, maar geleidelijk is hij veel meer dan aangever en begeleider. Hij vertolkt de mannenrollen die noodzakelijk zijn om de vrouwenlevens en hun passies reliëf te geven. En, met zijn treffende terzijdes en pokerface, is hij de ideale acteur die moeiteloos Orson Welles speelt, Adolf Hitler, Marlenes eerste echtgenoot Rudolf Sieber en Piafs grote liefde, de bokser Marcel Cerdan. Ook zorgt hij voor humor. De beroemde conference van Godfried Bomans, die Dietrich in Nederland in 1963 in Nederland in het Scheveningse Kurhaus introduceert ter gelegenheid van het Grand Gala du Disque, komt bijna onopvallend voorbij als deze een oudere man citeert die zegt: ‘Had mijn vrouw maar één zo’n been.’

De competitie tussen de beide vrouwen vormt telkens voor verrassende dramaturgische wendingen. Dietrich is mateloos jaloers als blijkt dat het publiek bij een optreden van Piaf huilt; bij haar huilt men nooit, zij acht zich niet in staat mensen tot ontroering of tranen te bewegen. Dietrich is de heldin van het witte doek; Piaf blijft trouw aan de zangkunst en het liefst aan de kroeg, om daar te zingen. Hoogtepunt is de vertolking door Kuiper van ‘Mon Dieu’, dat ze zong nadat de dood van haar liefde Cerdan bekend werd. Het is intens en indrukwekkend, van een melancholie die feller, meer aanvallend is, dan de weemoed waarmee Sluyterman van Loo opent. In enkele mooi scènes lopen de befaamde liederen zelfs door elkaar: ‘La Vie en Rose’ meets ‘Ich bin von Kopf bis Fuss….’ Niet voor niets roemt Piaf de vrouwen die vol nietsontziende passie hun zangcarrière vervulden, onder wie Janis Joplin en Amy Winehouse. Zij zijn haar erfgenamen. En zo is de lijn naar het heden getrokken, met een kernachtige typering door een venijnige Dietrich aan het adres van Madonna, haar erfgename die Dietrich vroeg een voorwoord te schrijven voor haar boek Sex (1992). Dietrich weigert: zij is een diva die haar glamour cultiveert, bij Madonna is alles direct en openlijk; daarmee ben je nog geen diva. Zo blijven de tegenstellingen mooi en dramatisch in beeld: gecultiveerde icoon versus rauw nachtidool.

Foto: René Zuiderveld