Het is lekker druk bij de première van de nieuwe voorstelling van Igone de Jongh. Het publiek in de overacoustische foyer van de Haarlemse Schouwburg staat op een kluitje bij elkaar. Als je daardoor de drie informatieborden mist, moet je zelfs via het internet behoorlijk veel moeite doen de namen te vinden van de vier choreografen die elk voor De Jongh een nieuwe choreografie gemaakt hebben waar zij die avond haar veelzijdigheid mee kan demonstreren. Naar de componisten of herkomst van de muziek waarop zij zich gebaseerd hebben, kun je zelfs blijven raden want dat wordt nergens in de publiciteit onthuld.

Vóórdat het doek opent, klinkt een zuchtende ademhaling, en als het voordoek splijt, onthult het twee dansers die in een langzame, symmetrisch gespiegelde choreografie (Marijn Rademaker) om elkaar heen draaien om uiteindelijk oog in oog te staan met De Jongh die op een gegeven moment achter hen opdoemt. Dit is het mooie begin van een lyrisch duet tussen Alexis Tuttunique en De Jongh waaraan de aanwezigheid van een derde figuur (Oleksiy Grishun) is toegevoegd, die hoofdzakelijk toekijkt, om af en toe zijn invloed uit te oefenen op het koppel.

Deze aanwezigheid intrigeert: is hij de herinnering aan hun eerste ontmoeting? Vertegenwoordigt hij dat wat het koppel aan gemeenschappelijks heeft? Tegen het eind wordt hij opgenomen in het duet, maar blijft hij zijn zelfstandigheid behouden. Hij beweegt tussen de twee in zonder ze aan te raken, zonder zelfs dat er van contact sprake is tussen het tweetal en deze derde.

Het middendeel van deze eerste choreografie is een dynamische solo voor de mannelijke helft van het duo op Rachmaninoffiaanse begeleidingsmuziek waar zijn temperament met forse sprongen tot uitdrukking wordt gebracht, terwijl De Jongh ontwijkend steeds de rand van het speelvlak opzoekt. Tegen het eind komt het duo weer bij elkaar, nu tezamen met de derde aanwezigheid en vormen zij een tableau als gewonde…. zwanen, is het beeld dat zich opdringt: misschien door de klassiek-romantische stijl van de choreografie waarvan De Jongh en haar partners zich bedienen.

Tijdens de ombouwpauze klinkt de stem van De Jongh die nogal overbodig de stilte opvult met weinig ter zake doende statements die eerder de concentratie van het publiek afleiden dan meehelpen.

De tweede choreografie (Didy Veldman) begint dramatisch met rauwe Varèse-achtige dissonante akkoorden en heftige lichtwisselingen, maar vervolgens ontvouwt zich onverwacht een min of meer komisch intermezzo dat vanwege de achtergrond met vier deuren, associaties oproept met de klassieke deurenkomedie. Ook hier lijkt er sprake te zijn van een centraal koppel dat omringd wordt door drie figuren, qua kostuum, grime en bewegingstaal ontleend aan clownerie of aan commedia dell’arte.

De choreografie leunt in sommige sequenties ook op pantomimische elementen en op bepaalde momenten lijkt er sprake te zijn van een narratief, maar dat gaat verloren te midden van de guitige interacties die als strooigoed verwerkt zijn in de choreografie. De onduidelijke episode waar de zangers met papieren zakken over hun hoofd verstoppertje spelen, helpt ook niet om deze choreografie een heldere impact te laten hebben.

Het derde deel van dit drieluik (Sasha Riva en Simone Repele) begint met een sterk beeld van een koppel (naast De Jongh, Alexis Tutunnique) dat aan weerszijden van een tafel tegenover elkaar zit en kennelijk in een diepgaand gesprek verwikkeld is. Maar van onder die tafel komt een tweede koppel tevoorschijn (Veronika Rakitina en Vladyslav Detiuchenko), twee alter ego’s, geheel in het wit, die de onderstroom in de dialoog verbeelden en die op een gegeven moment in communicatie treden met het koppel aan tafel: de koppels mengen, het gesprek compliceert zich.

In een fraai duet aan het eind komt de eigen stijl van de choreografie tot volle bloei; armen en handen spelen een opvallend zelfstandige rol waardoor de klassieke grammatica die gehanteerd wordt, beslist een eigen dialect krijgt en er een heel repertoire aan expressie toegevoegd wordt. Ook de gezichtsuitdrukking krijgt een rol toebedeeld. De sfeer neigt lichtjes naar een potentiële  horror, misschien ook door de kostumering die verwijst naar een soort vooroorlogs verleden. De Jonghs présence, muzikaliteit en controle komen hier, versterkt door haar danspartners, geheel tot hun recht, tot groot genoegen van het publiek.

Foto: Altin Kaftira