In Let’s Get Loud blikt Stephanie Louwrier op De Parade in Den Haag terug op haar stembandenoperatie. Ondertussen eet actrice Patsy Kroonenburg een rookworst en neemt een slok energiedrank, haar personage Shelly wil haar stem juist eens laten horen.

De voorstelling Let’s Get Loud begint als vintage-Louwrier: het is energiek, brutaal, het meandert en waaiert uit en is soms behoorlijk grappig. Stephanie Louwrier werd in oktober vorig jaar geopereerd aan haar stembandknobbels, mocht vervolgens enige tijd niet praten en liep maanden bij een logopedist. Nu doet ze op lekker grillige wijze verslag van die periode. Een verhaal over het aflikken van ventilators – waarom ook niet? – mondt uit in een onnavolgbare anekdote waarin ze, dankzij het zwijgen, een mogelijke affaire met Ryan Gosling beleeft. De stilte brengt haar ver, blijkt, maar niet tot de climax waar ze op hoopte.

Louwrier werd opgevoed met het gegeven dat je heel hard moet schreeuwen om gehoord te woorden, vertelt ze. Nu probeert ze iets nieuws: fluisteren. Let’s Get Loud is lange tijd weliswaar vermakelijk, maar het ontbreekt ook aan spanning: er lijkt weinig op het spel te staan.

Aan het einde wordt het ineens interessant: onverwacht mondt de solo uit in een reeks kwetsbare ontboezemingen. Als toeschouwer word je daar enigszins door overvallen en het lijkt alsof Louwrier er zelf ook door overvallen wordt, zo snel is het moment weer voorbij. Die omslag kan nog beter worden voorgesorteerd, en dat zal ongetwijfeld ook gebeuren: Louwrier blijft ’tot de Parade Amsterdam’ schaven aan haar voorstelling.

Even vangen we een glimp op van wat Stephanie Louwrier echt bezighoudt als ze stil is, als ze op zichzelf is teruggeworpen. Ze mag er volledig op vertrouwen dat die Stephanie dermate interessant is, dat we er graag veel meer van willen zien.

In een van de kleinste tentjes op het festival ontmoeten we Shelly, een opstandige puber die tussen de toeschouwers op de houten bankjes zit, in argwanende afwachting van het toneelstuk waar al dit volk (‘vrijwillig?’) voor is komen opdraven. In haar tas heeft ze – zoals het pubers betaamd – een heel arsenaal aan blikjes energiedrank, een rookworst en een zak chips. En ze is boos. Want alleen en onbegrepen.

Woedend kijkt ze naar de mensen, die over haar oordelen, die haar als ‘tuig’ zien. Geen idee, hebben ze, als ze haar over de pier zien lopen met haar broertje, sigaretjes roken, terwijl haar moeder aan de zuurstof op de bank ligt, alleen maar herhalingen van Lang leve de liefde kijkt. De buitenstaanders zien haar en zien dan misschien totale treurnis, maar ze zien niet de totale treurnis die erachter schuilgaat, die zij voelt.

Totale treurnis is een mooie kleine theatersolo, geschreven door Hendrik de Pecker, over een boze outcast die continue maatschappelijke afwijzing voelt en daardoor een schild optrekt, maar vooral snakt naar liefde. Patsy Kroonenberg weet goed raad met grote emoties, ze speelt met een grote alertheid en neemt alles mee wat er in de tent gebeurt. Achter haar woede zit vooral verdriet of desillusie: als ze in een onbewaakt moment van verlangen een glimlach laat doorschemeren – die ze snel herstelt – heeft ze je tóch geraakt. Ze fantaseert over haar eigen begrafenis, is bang te weinig gevoel te hebben, zet zich af tegen haar omgeving, maar in haar huist gewoon een meisje dat graag Het zwanenmeer wil dansen. Dat gezien wil worden.

Foto: Diederick Bulstra – Stephanie Louwrier


Lees hier al onze verhalen over De Parade van 2023