De laatste keer dat ik Nick Steur in actie zag, was tijdens SPRING Festival in 2016, waar hij zichzelf dagelijks op de Neude, met twee gigantische rotsblokken, voor een haast onmogelijke balanceeroefening plaatste. Fascinerend was het contrast tussen zijn verstilde concentratie en de terloopse drukte van het stadsplein om hem heen.

Een groot verschil met We do matter, dat tijdens de tweede editie van het festival Beyond the Black Box te zien is. In de van elke ruis verstoken Tuinzaal van de Brakke Grond in Amsterdam, heeft Steur de volledige focus van de toeschouwers. Die slaan hem in geconcentreerde stilte gade. Zijn performance krijgt daardoor op momenten haast iets sacraals. Wat vervolgens weer prettig in contrast staat met de eigenlijke banaliteit van zijn handeling: Steur splijt een stuk natuursteen in tweeën.

We do matter is een samenwerking van Steur en beeldend kunstenaar Matea Bakula. Waar de eerste graag werkt met natuurlijke producten, is Bakula geïntrigeerd door chemische materialen en processen. Als het Steur na ruim een half uur gelukt is het gesteente te splijten, mengt zij enkele stoffen tot polyurethaan: een stroperige substantie die zowel flexibel als stevig is. Daarmee probeert ze de twee helften weer te verenigen.

Door de hoge concentratie en het ritmisch getik op de beitel, krijgt het splijtingsproces iets sterk performatiefs. De muzikaliteit van het slaan, porfier dat langzaam plaatsmaakt door menselijk ingrijpen, totdat de steen uiteindelijk toegeeft en splijt – dat dan haast voelt als een catharsis – dwingen tot contemplatie. Het is mooi hoe Bakula, nadat Steur uiterst doelgericht een breuk heeft veroorzaakt, dat met dezelfde trefzekerheid ongedaan tracht te maken.

Het is bovendien een boeiende realisatie dat de opbouw van deze performance voor een groot deel bepaald wordt door het moment waarop de steen barst (waardoor de dynamiek van We do matter ook elke keer anders kan zijn). Steur en Bakula tonen zo dat zelfs een eeuwenoud stuk natuursteen nog een hoge mate van onvoorspelbaarheid in zich meedraagt.

In Reconstructie van een schuilplaats – in de kelder van de Brakke Grond – laat Salomé Mooij zien hoe een stad eigenlijk een grote verzameling grote en kleine schuilplaatsen is. Net als We do matter is deze voorstelling geproduceerd door het interdisciplinaire productieplatform SoAP Maastricht, dat zich richt op kunstwerken – vaak op het snijvlak van theater, scenografie en beeldende kunst – in de publieke ruimte.

Met blokken, bakstenen, zilverfolie, linten, plakband – maar ook met afval – bouwt ze samen met de toeschouwers een miniatuurstad. Die geeft ze invulling met korte, poëtische observaties. Het begint klein: een boulevard, een ritselende rivier, een brug. Op die brug zit een tweetal, te schuilen, voor diezelfde stad.

Maar ook in de drukke winkelstraat, omgeven door lichtreclames en gekleurde tassen, is een schuilplaats: een jongen die opgaat in de muziek die door zijn oordopjes komt. Mooi: schuilplaatsen zijn niet alleen maar beschutte plekken, verstopt van al het andere, maar ook (of juist) in het volle zicht en alle openbaarheid creëren mensen hun toevluchtsoorden. (In dat kader moest ik ook weer denken aan Steurs publieke performance vier jaar geleden. Door in alle openbaarheid zo’n uiterst geconcentreerd proces aan te gaan, creëerde ook hij eigenlijk een schuilplaats, in het volle zicht, een beschutting tegen de woelige drukte van de stad om hem heen.)

Reconstructie van een schuilplaats is een sympathieke, warme voorstelling, die een beroep doet op jeugdige sentimenten: spelenderwijs kunnen we maken wat we willen, én bovendien: als ik de rest niet zie, ziet de rest mij ook niet, toch? Wel miste ik iets van de hectiek van zo’n stad, of wat je ook doet verlangen naar een schuilplaats. Haar voorstelling had wel iets verontrustender mogen zijn. Mooij voert de veilige haven die ze creëert wel erg consequent door.

Foto Reconstructie van een schuilplaats: Pedro Morato Gabao