De artistieke kwaliteit van een kunstwerk moet vanuit meer perspectieven beoordeeld worden. Daarvoor pleit Pieter Bots in zijn proefschrift Een waardevol oordeel, dat hij vandaag verdedigt aan de Universiteit van Amsterdam. De beleidsadviseur bij de Raad voor Cultuur wil dat beoordelaars van subsidie-aanvragen naast de waarde voor de kunstenaar en de deskundige, ook de waarde voor het publiek en de maatschappij meenemen.

‘Het thema artistieke kwaliteit loopt als een rode draad door mijn leven’, schrijft Pieter Bots in het Woord Vooraf  van zijn proefschrift. Zijn afstudeerscriptie bij filosofie was al een studie naar esthetische ontroering, daarna werd hij film- en theatercriticus, onder meer voor het Parool en Theatermaker, de voorloper van Theaterkrant Magazine. Sinds 2006 is Bots in dienst bij de Raad voor Cultuur, aanvankelijk als secretaris Theater, inmiddels als secretaris Musea.

Wat gaat er volgens u mis bij de huidige beoordeling van artistieke kwaliteit?
In beleidsstukken en beoordelingen van de afgelopen 30 jaar zie je dat we vooral recht doen aan de immanente aspecten van kunst. Beoordelingscommissies vinden bijvoorbeeld artistieke authenticiteit heel belangrijk. Toont het kunstwerk een eigen, onderscheidend artistiek handschrift van de kunstenaar? Of ze plaatsen het werk in een kunstkader of -paradigma. Leidend voor het oordeel zijn dan de formele eigenschappen van het kunstwerk – zoals compositie, kleurgebruik, artistieke technieken, verteltechnieken – of de verhouding ervan tot kunstgeschiedenis en -theorie. Voor de beoordeling van subsidie-aanvragen worden nu ook voornamelijk vakinhoudelijke professionals en peers aangewezen.

Interessant is dat bijna alle ministers en staatssecretarissen voor cultuur van de afgelopen dertig jaar een ambivalent gevoel hadden bij dit zogenoemde kennersoordeel. Ze hintten expliciet naar een ander soort beoordeling, waarin de stem van het gewone publiek ook doorklinkt. Zo was Hedy d’Ancona bang dat de waardering voor kunst te veel ‘een zaak van insiders’ zou worden. Rick van der Ploeg pleitte ervoor dat ook leken werden betrokken bij de beoordeling van subsidieaanvragen. Ook Halbe Zijlstra trok de autoriteit van expert-review in twijfel: ‘Wie ben ik of de Raad voor Cultuur of een andere deskundige om te zeggen dat wij weten wat goed is en wat slecht.’ Ze kondigden allemaal aan te gaan onderzoeken hoe ook niet-professionele toeschouwers betrokken kunnen worden bij de beoordeling, maar ze hebben die ambities nooit in de praktijk gebracht. De samenstelling van beoordelingscommissies zijn wat uitgebreid, maar de conventionele manier van oordelen is steeds blijven bestaan.

Daarnaast zie je binnen het cultuurbeleid nu een brede roep om het gesubsidieerde bestel ‘open te breken’ zodat meer kunstvormen en kunstenaars in aanmerking kunnen komen voor subsidie. De huidige immanente kwaliteitsbeoordeling lijkt daarvoor een obstakel. Populaire en nieuwe kunstvormen worden nu vaak van subsidie uitgesloten, zoals popmuziek, hiphop en musical. Net als kunstvormen waarvan de wortels niet in de Europese cultuur liggen of van kunstenaars met minder geprivilegieerde identiteiten.

Hoe wilt u die uitsluiting tegengaan?
Ik pleit ervoor om te kijken naar een bredere artistieke werking van een kunstwerk. Naast waarden als artistieke eigenheid, formele eigenschappen en vernieuwing (die nog steeds belangrijk zijn), kunnen we ook de verhouding tot het publiek en de samenleving meenemen.

Waarom kijken we niet hoe het werk ervaren wordt door de ontvanger, welke lichamelijke, emotionele of cognitieve reacties het oproept bij de toeschouwer, luisteraar of lezer? Ontroert het? Agiteert het? En daarnaast kun je kijken of de maatschappij er wat aan heeft. Kunstwerken kunnen impliciet of expliciet gevestigde structuren in de maatschappij bevestigen of juist autoriteiten ondermijnen. Kunst kan bijvoorbeeld voor meer begrip zorgen voor vluchtelingen of boze boeren, of laat ons kennismaken met andere werelden of culturen.

Per kunstvorm zal een andere waarde domineren. Bij geëngageerde kunst zal de maatschappelijke waarde dominant zijn. Bij conceptuele kunst speelt vakmanschap geen grote rol. Kunst hoeft niet op alle waarden hoog te scoren, maar door ze alle vier te zien en te erkennen, kun je een werk volgens mij beter op waarde schatten. Het artistieke spectrum zal er ook veelkleuriger van worden. Er komt dan bijvoorbeeld meer ruimte voor participatieve kunst, waarin de maatschappelijke waarde juist dominant is, of voor popmuziek, waarin de ervaring door het publiek een andere invulling kan krijgen dan bij klassieke muziek.

Er zijn nu toch al criteria als publieksbereik, educatie en maatschappelijk belang?
Ja, maar die worden vooral beschouwd als een aanvulling op de artistieke en intrinsieke waarde van kunst, niet als een wezenlijk onderdeel ervan. Ze zijn vaak een instrumentalisering van de artistieke waarde of ze wijzen op een economische en bedrijfsmatige kant van de subsidiebeoordeling.

Bewindspersonen geven overigens steeds meer van zulke aanvullende criteria mee voor de beoordeling van instellingen. Van financiële gezondheid, ondernemerschap en eigen inkomsten tot publieksbereik, educatie en participatie en de verbinding met de maatschappij. Groot voordeel van dit soort criteria is voor een subsidiegever natuurlijk dat ze je vaak makkelijk kunt ’tellen’. Kwaliteit is veel ongrijpbaarder.

In mijn proefschrift pleit ik er echter voor dat bewindspersonen bij het ontwikkelen van cultuurbeleid de artistieke waarden centraal stellen, waarbij ze – afhankelijk van de kunstvorm of de specifieke artistieke context – ze meer of minder nadruk leggen op elk van de vier genoemde artistieke waarden. Het doel van cultuurbeleid moet zijn om de unieke waarde van kunst te laten floreren, niet om met behulp van cultuur de economie, de vrijetijdsbeleving of het maatschappelijk welzijn te stimuleren.

Is uw onderzoek ook toepasbaar op kunstkritiek?
Ik denk dat aandacht voor de verschillende waarden ook voor recensenten helderheid in het denken kan bieden. Theaterrecensies zijn immers, net als subsidieadviezen, teksten die de artistieke kwaliteit van kunst beoordelen. Voor mij werkten de vier waarden in ieder geval als een soort eye-opener.

Voor mijn proefschrift heb ik als voorbeeld de recensies van de voorstelling Oedipus van Robert Icke bij ITA geanalyseerd. Daarin bleken oordelen op grond van de paradigmatische waarde ook dominant. Dit is niet verwonderlijk omdat ook recensenten professionals zijn en zich in hun oordeel dus vooral baseren op een referentiekader dat bestaat uit kennis over de theatergeschiedenis, de theateresthetica en andere toneelvoorstellingen. Het perspectief van de authentieke kunstenaar zat in oordelen over de artistieke eigenheid van de makers en de wijze waarop deze zich tot het werk verhoudt. De waarde van de ervaring klonk door in argumenten van recensenten waarin ze beschrijven hoe een voorstelling appelleerde aan hun verstand en gevoel, bijvoorbeeld door bepaalde scènes ‘ijzingwekkend’, ‘adembenemend’ of ‘ontroerend en overtuigend’ te noemen. Slechts enkele recensenten oordeelden expliciet over de mate waarin de voorstelling reflecteert op maatschappij en politiek.

Blijft kunstbeoordeling uiteindelijke toch niet een kwestie van persoonlijke smaak? Zelfs als commissies straks uitgaan van uw model, zullen de leden ieder een ander belang toekennen aan een van de vier waarden.
Ik betoog dat je als commissie via argumentatie en intersubjectieve meningsvorming toch tot iets universeels kunt komen. Je kunt ergens persoonlijk niet van houden, maar het vakmatig wel waarderen. Ik heb ook beoordelingen van verscheidene commissies bestudeerd en dan zie je dat de eigen emotionele reactie op een kunstwerk niet heel hoog scoort. Het is soms een eerste trigger die daarna geobjectiveerd wordt. Dat is een groot onderscheid met een recensie, die veel meer een persoonlijke reflectie is op een kunstwerk.

Praktisch moet je wel heel goed kijken naar de samenstelling van commissies. Er zijn genoeg mensen nodig die het perspectief van het publiek en de maatschappij vertegenwoordigen, zoals schouwburgdirecteuren, stadsdramaturgen, impact-managers en programmeurs. Er zijn al deskundigen die hier zicht op hebben, maar het kan meer.

Het proefschrift van Pieter Bots, Een waardevol oordeel, is te bestellen via: waardevoloordeel@gmail.com. Foto: Michel Schnater – Rhythm and Flow van ISH Dance Collective