Oorspronkelijk Nederlands musicalmateriaal ontstaat nagenoeg altijd vanuit een (commerciële) producent. Die heeft een idee voor een nieuwe productie en zoekt daar vervolgens mensen bij die dat moeten gaan maken. Voor een onderzoeksproject aan de Fontys Academy of the Arts sprak musicalonderzoeker Sanne Thierens met musicalmakers die juist niét dit traditionele pad bewandelden. Zij maakten een nieuwe musical als collectief, met meerjarige subsidie of juist geheel belangeloos in de marge. Zij klopten met hun idee bij een producent aan in plaats van andersom of zaten in de ongebruikelijke situatie dat ze de volledige artistieke vrijheid van hun opdrachtgever kregen. Bij elkaar geven de gesprekken een beeld van actueel oorspronkelijk Nederlands musicalrepertoire dat ontstaat vanuit de makers zelf. Deze week: Componist Erik van der Horst die de muziek schreef voor 14 de musical van Out of Office Productions.

14 de musical werd geïnitieerd door softwarebedrijf AFAS. Het was de vader van de huidige directeur Bas van der Veldt die het ‘een gaaf idee’ leek als zij een musical zouden maken over Johan Cruijff. Dat maken werd in de praktijk gedaan door theatermaker Tom de Ket, die werd ingeschakeld om de musical te schrijven en te produceren, samen met Wolter Lommerde en hun Out Of Office Productions. AFAS sponsort en gaf De Ket de vrije hand. Die vroeg vervolgens Erik van der Horst als componist.

Wat is je achtergrond als componist?
Ik kom van de Toneelacademie, niet van het conservatorium, en zit dus totaal niet in een stramien van hoe muziek in elkaar moet zitten. Door mijn opvoeding en jeugd heb ik zin om tegen veel dingen aan te schoppen. Bij Orkater heb ik mijn eigen brutale stijl mogen ontwikkelen. Allerlei stijlen heb ik er onderzocht: hardrock, punk, funk, ska, house, dubstep – we hebben bijvoorbeeld een voorstelling gemaakt met enkel jaren ’80-muziek. Daar heb ik eindeloos in rond kunnen neuzen zonder dat iemand zei: dit is niet goed. Dat alles opgeteld heeft geleid tot de stijl die ik nu heb.

Veertien jaar lang heb ik bij Orkater mijn sporen kunnen verdienen. Het muziektheatergezelschap bestaat overigens op projectbasis. Iemand komt met een plan en zegt: ‘Ik wil Erik erbij’, of je kan zelf met een plan komen dat dan moet worden goedgekeurd door de heilige drie-eenheid die de leiding heeft. Dan kwam er bijvoorbeeld iemand met de vraag om mee te werken aan een voorstelling met klassiek orkest. Ik deed mee op voorwaarde zelf ook te mogen schrijven voor dat orkest. Dan zeiden ze: ‘vet, wat een goed idee’, of ‘spannend, we kennen je nog niet’. Die kans krijg je nagenoeg nergens.

Hoe ben je vervolgens bij musical terechtkomen?
Tom de Ket had een aantal voorstellingen van mij gezien die ik bij Orkater heb gemaakt. Ik denk dat hij mijn stijl vet vond. Hij had genoeg vertrouwen in mij dat ik musicalmuziek kon schrijven. En dus mocht ik het gewoon gaan doen. Dit is de beste kans die ik als heteroseksuele witte man uit Nederland had kunnen krijgen.

Hoe verliep de samenwerking?
Tom de Ket putte voor 14 de musical inspiratie uit Jesus Christ Superstar. Hij kwam telkens met een aanzet. Dan zei hij bijvoorbeeld: ‘Hier wil ik een soort Judas-JCS song’. Daar ging ik heel erg van aan. Ik luisterde daarnaar en las zijn tekst die hij meestuurde. Dat was vaak een soort train of thought. Die ging ik vervolgens redigeren om er meer rijm, structuur en metrum in aan te brengen. Zo maakte ik het tot iets wat van ons allebei was. Ik maakte vervolgens een muzikaal opzetje van een halve minuut en stuurde dat terug. Negen van de tien keer was Tom daar heel blij mee en maakte ik de song af tot een demo.

Er zijn geen workshops geweest. Toen ik ja zei tegen deze opdracht zat ik songs te schrijven die een jaar later integraal in de voorstelling kwamen. Dat had ik ook niet anders gewild. Alleen in de try-outs zijn er wat dingen uitgegaan.

Ik heb bij 14 heel veel vrijheid en vertrouwen ervaren. AFAS had het vertrouwen in Tom. En Tom liet mij ontzettend vrij. Iedereen had vertrouwen in elkaar. We hebben één keer een sponsordag gehad op kantoor bij Tom. Daar hebben we een presentatie gehouden van wat ongeveer de nummers zouden worden, het decor laten zien en wat tekst laten horen. Dat was ook meteen de laatste keer dat we iets aan AFAS hebben moeten laten zien.

Bij 14 kon ik zo mijn totaal debiele brainchild creëren. Dit moest een musical worden over een van de meest brutale BN’ers ever. Ik had daarom zin om mensen te choqueren, om een knuppel in het musicalhoenderhok te gooien. Zodat mensen zouden denken: dit is totaal idioot, is dit een fucking musical? Maar er wel een hoop bij voelen. Bijvoorbeeld door keiharde gabbermuziek te schrijven.

Een echter uitschieter is het nummer ‘De Gijzeling’. In 14 zitten ook een heleboel brave musicalnummers en nette mooie ballades. Maar ‘De Gijzeling’ is geschreven in een octotonische toonladder die bestaat uit verminderde akkoorden. Welk akkoord je ook speelt, er is geen bas die je thuisbrengt. Je weet dus nooit waar de basis ligt. Ik vond dat de perfecte ingang voor deze song, die een scène verbeeldt waarin Cruijff wordt overvallen bij hem thuis in Barcelona. Het is muzikaal een heerlijke ladder om heel misselijkmakende geluiden op te zetten waarbij je achteraf denkt: gadverdamme ik wil douchen.

Volgen er nu meer musicals? Heeft het genre je gegrepen?
Ik maak muziek die lekker klinkt, maar vrij complex in elkaar zit. Ik wil graag verder in de musical, maar wil niet mijn eigen stijl verliezen. Soms krijg ik van collega’s als reactie op mijn werk: dit is te raar. Ik denk dat ik daardoor voorzichter word en denk: het moet wel een beetje klinken zoals de mainstream, omdat het anders niet gemaakt gaat worden. Het is nog nooit zo stil geweest als na de première van 14 de musical. Ik heb geen nieuwe opdrachten gekregen. Het idee dat ik daardoor van de musicalwereld krijg, is dat als ik mijn geld met musicals wil verdienen, ik het meer op de Harry Bannink-manier zal moeten aanpakken. Dus niet te veel uit de bocht vliegen.

Maar ik wil heel vreemde, goeie musicals maken die choqueren. Waarbij mensen de zaal uit komen en denken: what the fuck was dit, het klonk als een beest, wat heb ik gezien? Ik vind het heel vet om wonderlijke verhalen te delen die mij fascineren. Ik heb een heel goed plan voor een musical, De necrofiel, een waargebeurd verhaal van een Duitse dokter die in Amerika de vrouw van zijn leven tegenkwam. Zij had tuberculose en is gestorven. Dat liet hij niet over zijn kant gaan. Hij heeft haar lijk gejat uit een graftombe en heeft haar zeven jaar lang thuis verzorgd. Hij had een liefdesrelatie met die vrouw die geen gelijke kent. Ik wil daar een musical van maken omdat het verhaal me ontroert en choqueert en inspireert. Ik wil geen vreemde dingen maken alleen omdat het vreemd is. Het moet ook raken.

Mis je die vervreemding in het huidige musicallandschap?
Persoonlijk wil ik veel meer rock ’n roll in het theater. Waarom is musical zo fucking – schrijf maar op: trekt arrogante harses – zo fucking heilig in Nederland? Het is heel braaf. Wat er uit Amerika en Engeland komt is fantastisch, kijk naar London Road of Hadestown. Dat je mensen durft te choqueren en durft te mislukken. Daar zit een bak met geld achter.

De sponsor van 14, AFAS, heeft tot nu toe niks aan 14 verdiend en levert alleen maar in. Dat is het leuke van die boomers bovenin: ze hebben zoveel geld, ze zijn zo rijk en ze zijn zo blij dat ze daarmee iets leuks kunnen doen. Ze hadden zoiets van, we willen graag een musical, we gaan Tom de Ket vragen om dat te doen. AFAS vond dat zo vet om een musical in huis te hebben dat ze iedereen die ze konden ook hebben uitgenodigd, van heel ABN AMRO tot alle zorgverleners in de coronacrisis.

Maar los daarvan: hoe verantwoordelijk voelen boomers zich om met het geld dat ze hebben iets nieuws te doen op musicalgebied in Nederland, in plaats van weer de fucking Bodyguard? Om niet alleen geld te verdienen maar het landschap te veranderen? Het zijn geen creatievelingen die produceren, maar ambitieloze saaie ouwe mannen zonder ballen. Dat doet zeer, ik vind het ronduit pijnlijk.

Foto: Ben van Duin – 14 de musical