Hoewel hij bezuinigingen van ongekende omvang doorvoerde, waarvan de desastreuze gevolgen nog lang niet zijn verwerkt, nodigde belangenvereniging Kunsten ’92 demissionair staatssecretaris voor Cultuur Halbe Zijlstra uit om tijdens de Uitmarkt het jaarlijkse Paradisodebat te openen.

Ontvangen met een matig applaus en boegeroep, ontvouwde Zijlstra zijn visie op de toekomst van kunst en cultuur. Maar niet nadat hij zich ten overstaan van zijn kritische publiek de vraag had gesteld of hij achteraf gezien zaken anders zou hebben gedaan. Zijn antwoord was een klip en klaar ‘Nee!’ Opnieuw verwees hij naar de energie die dankzij zijn beleid is vrijgekomen.

Zijlstra bracht drie bouwstenen naar voren die volgens hem van belang zijn voor het toekomstige kunstbeleid. Om te beginnen het benutten van de kracht van de sector om mecenaat en sponsoring te bevorderen. Zijlstra verwees naar de Geefcampagne die tijdens de Uitmarkt werd ingezet en deelde mee dat hij alle notarissen in Nederland een brief heeft gestuurd om hun de mogelijkheden van de Geefwet uit de doeken te doen. Als tweede bouwsteen bepleitte de demissionaire staatssecretaris een betere afstemming tussen het Rijk en de overige overheden, en verwees hij naar de matching die het Fonds Podiumkunsten bij zijn beoordelingscriteria heeft gebruikt en die zou bijdragen aan meer binding, spreiding en draagvlak. Als derde bouwsteen wees Zijlstra op de binding met het publiek en het verankeren van cultuureducatie in het basisonderwijs. ‘Hier creëren we het draagvlak voor de toekomst’ . Zijlstra besloot zijn betoog met de conclusie  dat de culturele sector de omslag die hij heeft gemaakt nodig had en heeft, ‘ik hoop dat het volgende kabnet deze lijn voortzet.’ Op de vraag van debatleider Ruben Maes of hij dat zelf zou willen doen mocht hij daartoe in een volgend kabinet worden gevraagd, antwoordde Zijlstra met een volmondig ja.

Na Zijlstra was het de beurt aan Bastaan Vinkenburg om zijn voor Berenschot uitgevoerde onderzoek naar de bezuinigingen te presenteren. Uit zijn cijfers bleek dat Rijk en provincie zo’n twintig procent op kunst en cultuur bezuinigen, terwijl de gemeenten gemiddeld op tegen de tien procent uitkomen. Met name het verschil tussen Rijk en gemeenten maakte duidelijk dat het beleid van Zijlstra niet door de gemeenten is overgenomen, maar dat zij hebben geprobeerd om de door hem aangerichte schade zoveel als mogelijk te beperken. In de praktijk zijn de gemeenten, die nauwelijks werden betrokken in de plannen van Zijlstra en het ministerie, begonnen te repareren.

Carolien Gehrels, wethouder voor Cultuur van Amsterdam, lichtte toe dat het beleid van Zijlstra ertoe heeft geleid dat de negen grootste gemeenten, verenigd in de G9, een maand nadat het kabinet Rutte aantrad een alliantie sloten om de kwaliteit van de kunst te borgen, waartoe de verschillende politieke opvattingen konden worden overbrugd. ‘We hebben gematigd en bijgestuurd. We hebben de onderkant voor onze rekening genomen om te redden wat er te redden viel.’

Na nog wat verkiezingsretoriek waarin de VVD zei de volgende regeerperiode niets van de kunst te zullen afhalen en de SP toezegde de hele 200 miljoen bezuiniging te zullen terugdraaien, besloot Kunsten ’92-voorzitter Jet de Ranitz met een oproep om op korte termijn te zorgen voor herstel en daarbij cultureel ondernemerschap niet te gebruiken als eufemisme voor bezuinigingen, en op de lange termijn een robuust systeem in het leven te roepen dat de komende vijftien jaar meegaat, zodat niet bij elke volgende regering de besluiten van de vorige overhoop worden gehaald.