Gisteravond vond in de Oude Kerk in Amsterdam de nieuwjaarsreceptie plaats van de Amsterdamse Culturele Instellingen, het Amsterdams Fonds voor de Kunst en de Amsterdamse Kunstraad. Bij die gelegenheid hield Eric de Vroedt (artistiek leider van het Nationale Theater) de volgende toespraak:

Goedenavond dames en heren,

Het Amsterdams Fonds voor de Kunst heeft een wel hele bijzondere plek uitgekozen voor haar nieuwjaarsbijeenkomst – want als er ergens in deze stad een plek is waar in een straal van 200 meter wellicht dringender behoeftes bestaan dan kunst en cultuur, is ’t wel hier midden op de Wallen. Als ergens een buurt is waar Amsterdam verworden is tot een totaal ontspoord, dystopisch pretpark – is het wel in deze urban jungle. Waarom zitten we in hemelsnaam niet prikkelarm & lekker warm in de Rabozaal?

Mij is gevraagd te reflecteren op de betekenis van kunst en cultuur in de hedendaagse stad. Ik hoop dat uw glazen goed gevuld zijn. Want ik wil ’t niet alleen over deze op hol geslagen stad hebben, maar vooral over de rest van Nederland. Over ‘de provincie’. Gelukkig maar, zou ik zeggen, dan kan men achteraf in ieder geval niet beweren dat de Amsterdamse kunstwereld midden in de hoerenbuurt vooral heeft lopen navelstaren.

Ik wil ’t met u hebben over Meppel. Meppel was namelijk vijf jaar geleden het onderwerp van een heerlijk theaterrelletje. In dat jaar liet een prominente actrice van Toneelgroep Amsterdam zich in De Volkskrant ontvallen dat de vele internationale tournees voor een alleenstaande moeder met twee kinderen best zwaar zijn; “maar, kijk eens”, zei ze, “ik sta hier wel drie avonden voor een uitverkochte zaal in New York te spelen en hoef godzijdank niet naar Meppel.“

Dat had ze beter niet kunnen zeggen. In het uiterste zuidwestelijke puntje van Drenthe brak meteen de pleuris uit. Verbolgen klom de Meppelse schouwburgdirectrice in de pen en schreef een boze blog. Daarin betreurde ze het vooral dat belangrijkste producties van het hoofdstedelijk gezelschap niet meer in de provincie te zien waren. “Waarom zou de belastingbetaler in Drenthe niet mogen genieten van al dat subsidiegeld dat in grote mate naar de Randstad gaat?” Een week later bood de actrice nederig haar excuses aan en was deze smakelijke rel klaar voor het Theaterjaarboek 2014.

Ik vroeg mij echter af wat er zou gebeuren als de actrice, nu van International Theatre Amsterdam – in 2019 dezelfde uitspraak zou doen. Zou ‘t nog steeds bij een brave blog en bij tien keurige reacties op Twitter blijven? Of zou vijf jaar later de provinciale woede om deze Randstedelijke arrogantie niet veel heviger zijn? Zouden de gele hesjes binnen de kortste keren op het Leidseplein staan? Zouden de vrachtwagens met ITA-decors bij Staphorst op een blokkade stuiten? Zouden haatdragende hashtags de hoofden van Heebink en Van Hove eisen?

Even off the record: vijf jaar later begrijp ik de verzuchting van de actrice best wel een beetje. ‘In godsnaam niet naar Venlo, Drachten of Cuyk’ wordt ook soms stiekem bij Het Nationale Theater verzucht. Een tijdje terug speelde mijn voorstelling RACE (een erg geestig stuk van David Mamet over seksisme en racisme op een bicultureel advocatenkantoor) in een Friese schouwburg. En zelden voelde ik zo’n afstand tussen mijn werk en het publiek. In de matig gevulde zaal leek de voorstelling geen enkele response teweeg te brengen – terwijl de zalen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht vaak blauw lagen van het lachen. Achteraf verklaarde een bezoeker: “dit soort problemen – racisme en seksisme, bedoelde ze – hebben we hier namelijk niet”. Een andere bezoeker was ‘t daar niet mee eens: “want ik word ook wel ‘s gediscrimineerd” / “Oh ja?”, vroeg ik bijna opgetogen. / “Ja, als ik Sinterklaas niet meer met Zwarte Piet mag vieren, dan is dat toch ook discriminatie?!”

 Die laatste spreker was mijn broer.

Sorry, het is pas januari en we hebben het nu alweer over Zwarte Piet.

Nee, we hebben ‘t over kunst en cultuur! Als een voorstelling in de provincie zo weinig resoneert en impact lijkt te hebben, kan ik ‘t me inmiddels best voorstellen dat je als maker veel liever in Amsterdam, Parijs en New York je voorstellingen speelt – daar zitten de zalen wel vol! Daar ligt men van dezelfde kwesties wakker! Daar lacht men wel op het juiste moment! Het is een hardnekkige teneur onder theatermakers anno 2019: veel liever de wederzijdse herkenning in de grote stad, dan het onbegrip in de regio. Liever de volle zaal in het centrum, dan met je voorstelling leuren in de periferie.

De vraag is: kunnen we ons dat veroorloven? Ik vrees van niet. Als in 2018 iets duidelijk werd is ‘t wel dat wereldwijd de tegenstelling tussen centrum en periferie gevaarlijk groot dreigt te worden. The Deplorables verkozen Donald Trump, Middle England ging voor Brexit en Les Gilets Jaunes bestormden Parijs. Nederland heeft z’n kneuterige varianten op deze crisis, maar dat maakt de mentale én sociaaleconomische kloof niet minder diep. Mijn broer in Friesland begrijpt mij echt niet meer. En ik doe hoogstens net alsof ik hem begrijp als hij een foto van een ‘echte’ Zwarte Piet post op de familie-app. Of als ie beweert: “maar als wij niet een bus mogen tegenhouden op de snelweg en de politie mag dat wel, dan is dat toch meten met twee maten?”

U kunt erom lachen, maar pijnlijk helder is dat wat wij hier, in onze creatieve en economische bubbel bedenken, creëren en aan Verlichtingsidealen belijden steeds minder gedeeld wordt in de rest van ‘t land. Overigens is de scheiding stad-provincie natuurlijk te schematisch. Ook binnen stedelijke regio’s leven we steeds vaker in volstrekt andere levenssferen. Bevolkingsgroepen of sociale klassen komen elkaar steeds minder werkelijk tegen, laat staan dat zij elkaar nog begrijpen. Voor Leo uit Duindorp is de 45 meter hoge vreugdevuurstapel die hij elk jaar op het strand bouwt pas kunst. En ‘Niet wat er in het Gemeentemuseum loopt weg te rotten’.

Centrum versus periferie. Het leidt tot dedain aan beide kanten. Randstedelijke acteurs trekken halfdepressief de provincie door, terwijl programmeurs aldaar liever meer ‘lokale thema’s’ op de planken willen. Een van de oervaders van het Nederlands theater pleit ervoor weer schaamteloos elitair te zijn (en vlucht vervolgens naar Duitsland), terwijl regioschouwburgen liever MINDER stedelijk-intellectueel gefröbel op toneel zien. En MEER meeslepende streekverhalen. Het liefst op locatie. Met participatie van amateurspelers. En met een lokale BN-er in de hoofdrol. VVD-er Thierry Aartsen likt ondertussen zijn vingers af!

Ook binnen steden – in Den Haag bijvoorbeeld – is er een toenemende drang herkenbare verhalen uit de wijk te prefereren boven de canon die de gevestigde gezelschappen zouden presenteren. Liever persoonlijke verhalen door en voor echte wijkbewoners, dan de onthechte vertellingen van en voor een vermeende theaterelite. Liever hartverwarmend amateurisme dan kil professionalisme.

Mijn stellige overtuiging is dat we deze groeiende kloof niet mogen accepteren. Als we vijftig jaar na De Tomaten De Gele Hesjes op het Leidseplein of Het Lange Voorhout willen voorkomen, moeten we dringend op zoek naar wat ons bindt. Want deze kloof is voor een groot deel ook fictief, een vooringenomenheid. Toen ik twee boze witte mannen uit het Haagse Laakkwartier meenam naar de Koninklijke Schouwburg – waar zij nog nooit waren geweest – keken zij hun ogen uit en zeiden zij vol bewondering: ‘dit is nou echt Den Haag – ‘t lijkt Italië wel!’ Toen gemeenteraadsleden van Groep de Mos (ex-PVV!) de voorstelling Melk & Dadels van Daria Bukvic bezochten waren zij dolenthousiast over deze spetterende Marokkaanse actrices. Toen ik zelf naar de bouw van het Duindorpse vreugdevuur ging kijken was ik ontroerd: dit is inderdaad een kunstwerk, van Bijbelse proporties.

Als er een kloof bestaat of zo ervaren wordt, heb ik niet de illusie die in zijn geheel kunnen dichten. Zeker niet als kunstenaar. Maar laat ons in godsnaam bruggen bouwen! Niet perse ter verzoening of ‘om de boel bij elkaar te houden’ maar om een echt gesprek tussen beide oevers mogelijk te maken. En dan niet gemakzuchtig overhellen naar de ene kant en ‘het verhaal van de gewone man’ maar vertellen. Of snel terugrennen naar je eigen kant en je kunstenaarsautonomie opeisen. Midden op de brug, boven een peildiepe afgrond, wiebelend in de wind, vindt de werkelijke ontmoeting plaats en kan het gevecht beginnen.

Ik snak naar kunst die de kloof ontkent noch ontvlucht, maar thematiseert en incorporeert. Naar theaterstukken waarin gele hesjes en blokkeerfriezen in de clinch gaan met grachtengordeltypes en kick-out-activisten. Naar kunst die de onrendabelen van deze samenleving een stem geeft zonder de succesvollen meteen monddood te maken. Niet meer plichtmatig de provincie in, maar samen met de regio’s verhalen vertellen over mensen die geworteld zijn in hun streek of wijk maar die net zo goed leven in de hyperkapitalistische, geglobaliseerde wereld van nu. Het is niet òf bloemencorso òf concertgebouw – ik snak naar nieuwe vormen die bloemenpracht en gemeenschapszin verbinden met de allermooiste klassieke muziek.

Nu snap ik waarom we in de hoerenbuurt zitten! Wij, de Creatieven, de Gesubsidieerden, hierbinnen. Zij, de Verhandelden, de Verweesden, daarbuiten. Hier in het oudste gebouw van de stad wordt misschien vandaag de eerste brug gebouwd. Tussen kunstwereld en rosse buurt. Tussen programmeurs en souteneurs. Tussen artistiek leiders en beschonken Britse toeristen.

My God, wat een heerlijke stad is dit! Ik wens u een schitterend 2019.