Het onderschrijven van de Code Diversiteit & Inclusie blijft een voorwaarde voor het ontvangen van structurele rijkssubsidie. Eind januari stemde een meerderheid van de Tweede Kamer tegen het ‘dwingende karakter’ van de code. Het aanpassen van de subsidieregeling is voor de komende vier jaar echter juridisch onmogelijk. Dat schrijft demissionair staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Fleur Gräper-van Koolwijk, in een brief aan de Tweede Kamer.

Het onderschrijven van de Code Diversiteit & Inclusie is nu een verplichte subsidievoorwaarde voor culturele instellingen in de basisinfrastructuur (BIS). Gesubsidieerde instellingen moeten in hun subsidieaanvraag uitleggen hoe ze invulling geven aan de waarden. In hun motie vroegen Claudia van Zanten (BBB), Chris Stoffer (SGP) en Don Ceder (ChristenUnie) om de afschaffing van deze ‘opgelegde inclusie- en diversiteitspolitiek’. Ze kregen daarvoor steun van de PVV, VVD, NSC, CDA, FVD en JA21.

Staatssecretaris Gräper-van Koolwijk legt hen nu per brief uit dat voor de periode 2025-2028 de subsidieregelingen al helemaal vastliggen. Zelfs de deadline voor het indienen van een aanvraag is inmiddels verlopen. Het nu aanpassen van de subsidievoorwaarden is daarom juridisch onmogelijk, ook met het oog op behoorlijk bestuur en het belang van een gelijk speelveld.

De motie was dus ‘flauwekul’ concludeert Lisa Westerveld (Groen Links) op X, bijgestaan door Peter Kwint (SP).

In haar brief aan de Tweede Kamer benadrukt de staatssecretaris ook dat er inhoudelijk geen sprake is van dwingende sturing op diversiteit en inclusie. Ze legt uit dat instellingen volledig vrij zijn in de manier waarop ze de Code Diversiteit en Inclusie invullen. Dit kunnen zij doen aan de hand van hun eigen artistieke profiel, de plek waar zij werken, hun geschiedenis en het publiek dat zij willen bedienen. ‘Er is dus geen harde norm voor het naleven van de code en er worden ook geen afrekenbare en kwantificeerbare doelen gesteld.’

In dezelfde motie vroegen de rechtste partijen eind januari eveneens om een onderzoek naar een evenredigere verdeling van cultuursubsidies over Nederland, ‘zodat alle regio’s kunnen profiteren van culturele activiteiten en initiatieven’. Daarover schrijft Gräper-van Koolwijk dat vóórdat de motie werd ingediend de subsidieregeling al werd aangepast om meer geografische spreiding te waarborgen.

Ze wijst onder meer op hele specifieke eisen aan de geografische vestigingsplaats van instellingen, bijvoorbeeld bij orkesten, operavoorzieningen, theaters, dansgezelschappen, jeugdpodiumkunsten, festivals, regionale musea en presentatie instellingen. Aan de rijkscultuurfondsen is ook al de opdracht gegeven in hun subsidiebeoordeling de lokale en regionale context van de aanvragers mee te wegen.

Voor de periode na 2025-2028 staan er echter nog geen regelingen vast. De Raad voor Cultuur heeft onlangs een advies uitgebracht om het Nederlandse cultuurbeleid vanaf 2029 volledig te herzien. De Staatssecretaris belooft bij de vormgeving van het nieuwe cultuurbestel de motie te ‘betrekken’.

Illustratie: Herman van Bostelen