Tussen 2018 en 2020 spreekt theateradviseur Huub Huikeshoven van Theateradvies met 23 theatermakers. Centraal staat de vraag die ook de titel van zijn boek vormt: Wat is een goede zaal? Wat heeft een theaterzaal nodig, aan welke eisen moet worden voldaan?

Vanuit zijn beroepspraktijk als adviseur hoopt Huikeshoven hier antwoorden op te krijgen, zodat hij die ook weer mee kan nemen naar degenen die theaterzalen bedenken, ontwerpen en daadwerkelijk bouwen. Huikeshoven heeft een indrukwekkende lijst aan theatermakers gestrikt voor een interview, een dwarsdoorsnede van nationaal en internationaal theaterland. Daarbij neemt hij ook veel disciplines en ambachten mee: van regisseur tot technicus tot danser, en van jeugdtheater tot opera tot cabaret.

Elk interview heeft daardoor een net iets andere focus of een net iets andere prioriteit, waarmee Huikeshoven op slimme wijze de veelzijdigheid van theater toont, en tegelijkertijd de complexe uitdaging van het ontwerpen van de ideale zaal. Een zaal moet aan zoveel eisen voldoen, voor zoveel verschillende perspectieven, dat het onmogelijk is om niet altijd iemand teleur te stellen. De wensen van de een kunnen haaks op de wensen van de ander staan, en dan hebben we het nog niet eens over wat er uiteindelijk echt aankomt bij de architect of de aannemer.

Er ligt veel focus op de grote zaal met lijst, en daardoor wordt ook veel theater – alles wat zeg maar buiten een zaal speelt – automatisch buitengesloten. Niet per se erg voor de focus van dit boek, maar wel goed om in het achterhoofd te houden bij het lezen. Hetzelfde geldt voor de gekozen geïnterviewden: iedereen is de veertig gepasseerd. De jongere generatie valt een beetje buiten de boot. Het is niet helemaal duidelijk hoe bewust deze keuze is. Tegelijkertijd vormt het wel een heldere afbakening.

Leuk zijn de verschillen in opvattingen. Hoe een goede zaal eruitziet, daarover lopen de meningen echt uiteen. Flexibele multifunctionele zalen of zalen afgestemd op specifieke disciplines? Frontaal of meer en ronde? Comfortabele publieksstoelen of juist niet? Toeschouwers de kans geven om in zichzelf te keren, of hen er juist aan herinneren dat theater een gezamenlijke ervaring is? Alle kanten worden beargumenteerd.

Ook interessant om te lezen is de lichte strijd die Huikeshoven aangaat met zijn geïnterviewden. Waar hij primair gericht is op de concrete en materiële aspecten van een goede zaal – de afstand tussen eerste rij en toneelrand, dat soort dingen – hebben de mensen met wie hij spreekt vaak andere interesses. Hoe het geregeld is in de kleedkamers, de artiesteningang of juist de foyer, bijvoorbeeld.

Op de vraag hoe de ideale zaal eruit ziet, volgt dikwijls een ’tja, dat weet ik ook niet, dat ligt aan de productie’. De mijmerende antwoorden op concrete vragen vormen daarmee een fijne rode draad, die ook de uiteindelijke kern van het boek onderstrepen: er is niet één antwoord. Verschillende disciplines en verschillende vakmanschappen binnen het theaterveld hebben verschillende wensen, eisen en ervaringen. Dé perfecte zaal bestaat niet en compromissen zullen altijd gesloten moeten worden.

Huikeshovens drift om met sturende vragen concrete en technische antwoorden te vergaren, vaak vanuit architectonisch oogpunt gezien, vormt een sterke drijfveer in het boek. Heel leuk al die verschillen, maar wat kan Theateradvies nu concreet meenemen? Hoe kunnen we de kloof tussen theatermaker en gebouwontwerpers overbruggen? Die concreetheid vertaalt zich ook in plattegronden, diagrammen en vooral veel foto’s van theaterzalen, afgewisseld met de tekst.

Goed, om dan toch te muggenziften. Slordigheden in de opmaak en foutjes in het redigeerwerk (met name interpunctie, zinsfouten, overslagen woorden) zorgen hier en daar voor een kleine ergernis, net als Huikeshovens neiging om soms de spreektaal mee te nemen naar het papier. Er had een wat strengere redacteur overheen mogen gaan.

Niet alle informatie – zoals zijn observatie van hoe de geïnterviewde naar hem kijkt, of hoe de sfeer van het gesprek aanvoelde – voelt even relevant. Op sommige plekken is het boek eerder een verslag van gezellig gekeuvel dan van een doortastend onderzoek. Ambitieus is dan weer wel de conclusie op het einde, waarin Huikeshoven alle informatie uit de gesprekken zoveel mogelijk destilleert tot praktische, nauwkeurig uitgeschreven handvaten.

De conclusies en samenvattingen bieden geen onverwachte inzichten. Het resultaat is vooral een verzameling aan gesprekken en diepte-interviews, waarin elke mening er zijn mag en elke geïnterviewde an sich iets interessants te zeggen heeft.

Al met al is het boek toch ook een liefdevolle, genuanceerde ode aan de zaal. Het is een fijne manier om stil te staan bij wat er ook alweer bij komt kijken, bij die gebouwen die we soms voor lief nemen.

Wat is een goede zaal? van Huub Huikeshoven is uitgegeven in eigen beheer, 207 pagina’s, 35 euro. Bestel het boek door een e-mail te sturen aan info@theateradvies.nl met als onderwerp ‘Theaterboek’.

Foto: Schouwburg Concertzaal Tilburg