Romanschrijver, dichter, essayist en toneelauteur Herman Teirlinck (1879 – 1967) bundelde in 1959 zijn beschouwingen over theater en de noodzaak van een goede acteurstraining in een boek: Dramatisch Peripatetikon. De Studio Herman Teirlinck, zoals de school die hij bij het Nationaal Toneel oprichtte, ging heten, groeide uit tot een iconisch begrip. Aan de basis van het leerpropgamma lag dat Peripatetikon, dat nu opnieuw in facsimile is uitgegeven.

De tekst wordt op de tong van de speler geboren.’ Het is een aforisme dat afgestudeerden van de legendarische Studio Herman Teirlinck én van het Antwerps Conservatorium – de school van Teirlincks beste leerlinge Dora van der Groen – bekend in de oren klinkt.

Peripatetikon is Oud-Grieks voor wandeling. Al wandelend vertelt Teirlinck zijn beschouwingen tegen iemand die af en toe reageert met een opmerking, een vraag naar verduidelijking. In een wat archaïsch klinkend Vlaams – maar vaak zo fraai verwoord dat je met je potlood zinnen blijft aanduiden – mijmert hij over een zin uit een gedicht van Rainer Maria Rilke uit 1910: ‘Wij hebben geen toneel, zomin als wij een God hebben. Daar is een gemeenschap voor nodig.’

Teirlinck is het daar helemaal mee eens. Toneel als monumentale kunst heeft in zijn ogen slechts twee grote momenten gekend: in het Oude Griekenland als het theater bloeit nadat het Dionysos-ritueel vervangen wordt door tragedies, en op het einde van de middeleeuwen bij het ontstaan van liturgische passie- en mirakelspelen. Levendig toneel zal pas herrijzen ‘uit zijn oude ertsen’ als er weer een door God verbonden gemeenschap zal zijn. (Ik denk dat je God niet alleen als een christelijke God kunt interpreteren, maar ook als een overkoepelend bindmiddel). Theater van nu (de decennia na WO II) verliest een band met de gemeenschap, is ‘in ontaarding’ zegt Teirlinck. De (Westerse) mens is bang, alles gaat zo snel, het is niet meer bij te benen. De kunst moet daar tegenin gaan. ‘De kunst is traag, en is nodig om de mens het hartritme en de cadans van de adem te laten terugvinden.’ Teirlinck is pessimistisch, maar tegelijkertijd ook optimistisch: áls theater gered kan worden, dan is het door de acteur. Want daar draait het allemaal om.

Teirlinck zag de acteur als het begin en het einde, als alfa en omega van toneel. Het toneel ontstaat niet in de geschreven tekst, maar in de gesproken woorden, in het spel zelf. ‘Niets bestaat vóór het spel. Hij vindt het daarom ook verkeerd dat toneel, dramatiek, als een literaire kunst wordt gezien. Toneel is een kunstgenre an sich, zoals muziek, beeldhouwkunst, schilderkunst, architectuur, literatuur. Dans is wel verwant met toneel. Eigenlijk geldt voor Teirlinck de basisdefinitie die we een aantal jaren later ook bij Peter Brook in De Lege Ruimte (1968) zullen terugvinden: toneel is als er iemand speelt en er iemand live naar kijkt. Aan het publiek en diens reacties hecht Teirlinck grote waarde: hij noemt het publiek dan ook ‘reacteurs’.

Toneel is een kunst die zich afspeelt in tijd en ruimte, in het hier en nu. Dat is de ‘actualisatie’ van het toneel en daarin onderscheidt het zich van andere kunsten. De acteur is de bepalende factor, die staat boven de auteur of de regisseur. Hij is soeverein. Toneelteksten zijn pas goed als ze geschreven zijn ‘door een schrijver-die-speelt (Molière) of door een speler-die-schrijft (Shakespeare)’ en een regisseur kan een acteur wel aanzetten en stimuleren, maar de acteur is het die het doet op de scène.

Teirlinck haalde inspiratie bij Konstantin Stanislavski en bij Edward Gordon Graig. Stanislavski’s Methode of Systeem is bedoeld om de acteur in staat te stellen om het innerlijke van een personage uit te beelden. De acteur is de kern van de toneelkunst. Hij is in zijn rol aanwezig in tijd en ruimte. Hij beeldhouwt zijn lichaam als ruimte, de ruimte rond zijn lichaam. Die ruimte moet niet realistisch worden gemaakt, het decor moet geen versiering zijn, de ruimte kan door de speler verteld worden. De ruimte en tijd kunnen suggestief zijn, dat is ook voor de toeschouwer veel aantrekkelijker: die wordt aangezet om zelf na te denken, zijn verbeelding aan het werk te zetten: ‘Het raden betrekt u in het spel veel feller dan het weten’, zegt Teirlinck.

Edward Gordon Graig kennen wij als een theatervernieuwer uit begin 20ste eeuw, die zich hevig verzette tegen het naturalistisch, net-echt toneel. Wil men toneel tot ware kunst verheffen dan moet volgens Craig, ook de speler een kunstfiguur zijn. Hij mag eigenlijk geen gewoon mens zijn met emoties, liefdesverdriet, lichamelijke en geestelijke kwaaltjes. Hij moet een kunstfiguur, een übermarionet zijn.

Teirlinck gaat niet zo ver als Craig en zijn volgers om acteurs door marionetten te vervangen, maar Teirlinck stelt wel dat de speler niet als de speler-mens onderkend mag worden, maar alleen in zijn rol. Hij moet een ‘rotsmens’ zijn, iets waar een theatermaker als Luk Perceval die Studio Herman Teirlinck heeft gevolgd, zich later tegen verzet: ‘Uit 14 jaar Blauwe Maandag Compagnie hebben wij kunnen leren dat acteurs allesbehalve Übermenschen zijn en wij evenmin, laat staan dat we Übermenschen zouden kweken of opleiden. Hierin verschillen we grondig van opvatting met Teirlinck’, zegt hij in een interview in Etcetera 65 (1998).

Om die acteur zover te krijgen zet Teirlinck een programma op rond drie culturen (cultuur in de zin van ‘kweek’: gewassen laten groeien en ontwikkelen). De cultuur van de stem, de cultuur van het lichaam, de cultuur van het spel. Daarnaast is er ook de algemene cultuur. Die behelst geen encyclopedische kennis, maar wel een inhoudelijke en actualiserende verdieping in onderwerpen. De stem moet op allerlei manieren getraind worden, een stem moet een tekst veel betekenissen kunnen geven zonder dat er een woord wordt veranderd. Het hele lichaam is ook een stem: lichaamstaal is zeer belangrijk, en na het zien van De Opera van Peking wil Teirlinck ook dat acteurs hun lichaam trainen om tot hoogtes te kunnen komen. In de speltraining legt Teirlinck enorm de nadruk op improvisatie, zoals in de jazz.

Frappant vond ik de stelling om maskers te gebruiken. Die zijn er niet alleen om naar de roots van het theater te gaan, en ze zijn er ook niet om het personage een gezicht te geven, maar vooral om de speler te verbergen, waardoor hij beter in staat moet zijn om van binnen naar buiten zijn rol te zijn.

Er staan heel wat wijsheden, visies, opvattingen in het boek. ‘Zijn woorden blijven betekenisvol in het heden’, schrijft theaterwetenschapster Assia Bert. Zij ontwikkelde ook een project waarin mensen kunnen wandelen langs alle bladzijden uit het boek (met kleuren worden routes langs verschillende thema’s aangeduid) en commentaar kunnen geven (in deSingel Antwerpen). Toon Brouwers geeft in zijn nawoord over het leven van Teirlinck ook aan dat het leerprogramma van Teirlinck nog altijd in opleidingen terug te vinden is.

En inderdaad, zijn opvattingen en zeker zijn leerprogramma klinken nog actueel, en eigenlijk vanzelfsprekend. Dat was een dikke halve eeuw geleden niet zo. Dit boek heeft heel wat veranderd. Teirlincks ‘stellingen’ en ‘ontmoetingen’ zijn alleen al daarom interessant om te lezen.

Assia Bert ziet de basisstelling, namelijk de soevereiniteit van de acteur, nog steeds terug in de Antwerpse opleiding. Clara Van den Broek, actrice bij SKaGeN en samen met Sara De Roo (Tg Stan) coördinator acteren Koninklijk Antwerps Conservatorium, beaamt dat volmondig. Dat de speler moet metamorfoseren en zijn eigen persoonlijkheid opzij moet zetten, is evenwel niet meer aan de orde. Maskers worden in de lessen niet nadrukkelijk gebruikt. Integendeel zelfs, de persoonlijkheid van de speler telt. Een acteur speelt ‘zijn Hamlet’.

De vier pijlers (Stem, Lichaam, Spel, Algemene Cultuur) zijn wel nog intact. Ook inhoudelijk wordt gewezen op de noodzaak van actualisatie, op het feit dat de tekst geboren wordt op de tong van de acteur, op de noodzaak van samenspelen, op het energetisch samenzijn met het publiek, op het beeldhouwen van de ruimte. De acteur is soeverein, en nog altijd ‘is Kunst volstrekt een kwestie van doen’.

Herman Teirlinck, Dramatisch Peripatetikon. Stellingen en ontmoetingen. Met naschrift door Assia Bert en Toon Brouwers. Academic & Scientific Publishers. Het boek is het derde in de reeks T-boeken. De eerste uitgave was De Waterdrager en de dorstige. Tien theaterteksten van Tone Brulin. (Zie ook het vorige nummer van De Theatermaker) Het tweede boek tis of tisnie gaat over Jan Decorte.

www.aspeditions.be

In Antwerpen waren er vanaf eind jaren ’60 twee toneelopleidingen: Studio Herman Teirlinck en de opleiding op het Antwerps Conservatorium. Dat laatste werd al snel Toneelklas Dora Van der Groen (zij vermengde als oud-leerling Teirlincks leerprogramma met eigen inzichten). In 1995 werden de twee opleidingen onder luid protest samengevoegd in de Hogeschool Antwerpen. Dat alles valt nu in een nieuwe fusie onder het Koninklijk Conservatorium Antwerpen (KCA). Het Studio-gebouw is overgenomen door kunstencentrum Villanella, en heet nu na een opknapbeurt De Studio, een plek waar gezelschappen voorstellingen brengen, waar jonge artiesten, en niet alleen theatermakers, kansen krijgen om hun artistiek ei te leggen, om te experimenteren, te onderzoeken. De geest van Teirlincks stelling ‘Kunst is doen’ waart er nog rond.

Dossiers

Theatermaker februari 2018