De Amsterdamse dierentuin Artis heeft een interessant oorlogsverleden. Enerzijds stemde de directie in dat de tuin voor Joden was gesloten, zoals alle openbare gebouwen in de stad, anderzijds vormde Artis een onderduiklocatie voor 150 tot 300 Joden. Dit laatste was bekend bij directeur A.L.J. Sunier.

Vooral de apenrots en het roofdierenverblijf vormden betrekkelijke veilige schuilplekken, ondanks dat de Duitse bezetter razzia’s hield, ook in Artis. De dierentuin lag in een Joodse wijk, de Plantagebuurt, en was geliefd bij de Joodse gemeenschap. Schuin ertegenover bevond zich de Hollandse Schouwburg waarvandaan de transporten werden georganiseerd, een beruchte deportatieplek.

Theater Na de Dam brengt op 4 en 5 mei de voorstelling Duif in Artis op locatie in de dierentuin. Het is een drieluik geschreven door Jolanda van den Berg, Tom Lanoye en Alfred Schaffer. In de regie van Belle van Heerikhuizen zullen respectievelijk Sylvia Poorta, Thomas Höppener en Mattias Van de Vijver de monologen vertolken, op drie verschillende locaties.

De teksten geven een beeld van Artis in oorlogstijd vanuit drie perspectieven. Actrice en theatermaker Van den Berg, die ook het concept bedacht, schreef Duif in Artis voor de Joodse vrouw Duifje die in 1944 op haar vaste bankje zit, sinds 1941 is ze ondergedoken in de dierentuin. Haar verhaal is toegankelijk en de toon ervan kwetsbaar. Ze begint ermee dat ze dacht dat ze, net als iedereen, slechts drie maanden zou moeten onderduiken, dan zou het weer overwaaien en de oorlog voorbij zijn. Ze zegt: ‘Dat is waar iedereen zich aan vasthoudt.’

Maar de werkelijkheid blijkt anders. Duifje neemt de lezer of toeschouwer mee in een mooi-associatieve, meanderende gedachtestroom over goed en fout, over Duitsers die van dieren en dierentuinen houden en ondertussen bij de entree een bord plaatsten: ‘Alleen degene zonder ster, die mogen naar binnen.’

Duifje stelt dat zij de laatste onderduiker is en dat Amsterdam door de Duitsers Judenfrei is gemaakt. Zijzelf kent ook dilemma’s: zij geeft rondleidingen aan de Duitse soldaten en hun meisjes en tegelijkertijd is ze dus onderduikster. Kennelijk wordt ze niet als Joodse vrouw herkend en draagt ze geen gele ster, dat blijft ongewis.

Scherp detail is dat de dieren als stille getuigen zijn wanneer de mensen ’s nachts de dierentuin worden binnengesmokkeld door de oppassers; de dieren slaan geen alarm. Ook het gegeven dat ouders hun kinderen rond voedertijd naar de dierentuin sturen waar zij, met hun dunne armpjes of met een stok met een spijker erop, naar voedsel voor de dieren graaien is een onbekend maar schrijnend detail. Duifje zal de kinderen nooit ‘verlinken’, zoals ze zegt.

Het verbindende element tussen de drie monologen is de band tussen mens en dier. De empathische toon van Van den Berg krijgt in de bijdrage van Tom Lanoye een andere vorm: hij laat in De dierenvanger van de Führer ene Christoph Schulz aan het woord, een jager op groot wild voor dierentuinen. Slim idee. We vergapen ons in een dierentuin aan leeuwen, giraffen, neushoorns, krokodillen, olifanten en pythons, maar zelden of nooit vragen we ons af hóe die dieren daar zijn gekomen.

Lanoye baseert zich op het boek Op dierenvangst in Afrika. Jacht op groot wild dat in 1944 uit het Duits werd vertaald en verscheen bij de Volksche Uitgeverij Westland te Amsterdam, een nationaal-socialistische uitgeverij. Auteur is deze Schulz zelf, hoofdpersoon van de monoloog. Hij wendt voor een groot dierenliefhebber te zijn, maar ondertussen schiet hij een moeder neushoorn dood om haar jongen gevangen te nemen en die naar een dierentuin waar ook ter wereld te brengen.

Het is interessant hoe ook Lanoye zich begeeft in schemerzone van goed en fout. Schulz’ overtuiging is dat je dieren moet redden ‘uit de nood van de wildernis’, zoals je ook weleens mensen moet redden en verheffen, en als ze tegenstribbelen dan moeten ze worden gedwongen te gehoorzamen. Of anders volgt de dood. Hierin kun je ook de zelfverheffing van het Arische ras lezen en de vernedering die ze andersdenkenden aandoen. Nu heeft Schulz van de Führer opdracht gekregen de dieren weg te voeren uit Artis en naar de veel veiligere Zoo in Berlijn te brengen. Daar is volop voedsel en Artis is al een keer deels gebombardeerd. Deze opdracht vormt de onderliggende dramatische lijn van de monoloog.

Maar tot Schulz’ grote woede zijn hem en zijn helpers de toegang tot Artis ontzegd, ze mogen de dieren die hijzelf nota bene heeft aangebracht niet meenemen en niet in de gereserveerde veewagons naar Berlijn transporteren. Inderhaast zorgt hij dat hij enkele andere dieren naar de Zoo smokkelt om het de Führer toch naar de zin te maken, en hiervoor ontvangt hij een persoonlijke telegram van de Führer wiens secretaresse schrijft dat de dieren er ‘gelukkig’ uitzien en ze zijn: ‘Eindelijk thuisgekomen.’ Lanoye laat open hoe dat verweer van het Artis-personeel jegens Schulz in werkelijkheid tot stand is gekomen. In dat opzicht heeft zijn monoloog een open einde.

Geheel anders van stijl is de grillige, zelfs grimmige monoloog Ooggetuige van Alfred Schaffer. Zijn personage is een ‘niet-menselijk dier’ ofwel een dier waarop wij mensen geen enkel empathie kunnen projecteren. Schaffers hoofdpersoon kan zowel klapwieken als hooi over zich heen gooien, hij is een samenstel van alle mogelijke dieren. De hoofdpersoon noemt zichzelf ‘Ein soldat!’, met kleine letter maar wel een Duits onbepaald lidwoord. Hij bevindt zich in een kooi en haat het dat de bewakingscamera aldoor op hem is gericht. Nog meer haat hij het dat mensen hem op transport hebben gezet, de dierenvangers dus, zoals Schulz. Het stuk speelt zich niet in oorlogstijd af, want er is sprake van ‘voetbal (spelen) op een computer’. Ook vraagt hij zich af: ‘Waarom kunt u zomaar op mij schieten, terwijl ik ergens in dit leven lig of ronddwaal. Omdat u weet hoe u een wapen moet gebruiken, en ik niet? Waarom kunt mij zomaar in treinen proppen, in vliegtuigen, in vrachtwagens? In uw barakken?’

Het is een hermetische tekst van Schaffer die zich zelfs na enkele keren herlezen niet of nauwelijks prijsgeeft. Schaffer biedt de lezer nauwelijks of geen houvast, zoals Van den Berg en Lanoye dat wel doen. Misschien komt Ooggetuige als gesproken toneeltekst op een veelzeggende locatie misschien wel tot leven. Onderstaand een citaat om een idee te geven hoe deze monoloog complexe paden en zijpaden inslaat: ‘U bent voor mij ongrijpbaar, totaal zonder instinct./ Maar geloof mij: u en ik, wij zijn familie/ Gevangenschap heeft levens gered./ Gevangenschap heeft onze levens gered.// Leuker kan ik het niet maken: knik met uw hoofd als u mij kon horen./ Weet u, laat ook maar zitten, dit is geen Disney, ik kán niet eens praten!// Of dit nu Wenen is, Berlijn of Amsterdam, vlees is vlees, water is melk, zonlicht is goud, honger is dorst.’

Duif in Artis van Jolanda van den Berg, Tom Lanoye en Alfred Schaffer wordt uitgegeven door De Nieuwe Toneelbibliotheek (boekje 755). In het kader van Theater Na de Dam wordt de tekst op 4 en 5 mei gespeeld in Artis.