Verscholen in een ommuurde binnentuin in Utrecht ligt het Palladio Huis voor de Kunsten, vlakbij de Geertekerk aan het Kleine Geertekerkhof. Het achthoekige tuinhuis annex schitterende koepelzaal is behangen met spiegels en is misschien wel de stilste plek van de stad. Hier geven de Finse choreograaf Sonya Lindfors en schrijfster/activiste Maryan Abdulkarim een sessie die het midden houdt tussen een lezing en publieksparticipatie. Op het Spring Festival biedt hun optreden een vreemde, maar wel interessante bijdrage. Lindfors is een vooraanstaand artistiek leider in Helsinki; ze heeft Afrikaanse wortels. De uit Somalië afkomstige Abdulkarim moest haar land wegens racisme ontvluchten, en woont en werkt ook in de Finse hoofdstad.

De toeschouwers worden uitgenodigd op de grond in een kring te gaan zitten en zich voor te stellen. Vervolgens geeft Lindfors een lezing die ze op papier heeft uitgeschreven over dromen en de noodzaak daartoe, over open en vrij zijn, over anti-racistisch denken. Haar medespeler stelt zich voor als een schrijfster uit roeping en een activiste ‘door omstandigheden’. Ook zij leest voor, net zoals Lindfors in het Engels. Maar het gaat snel en gejaagd, zodat het niet altijd goed is te volgen. Op het eerste gehoor spreekt ze in dezelfde grote woorden als haar collega: het gaat over de balans tussen jezelf en de wereld, vooral dat de wereld met al het kwaad, zoals racisme en discriminatie, maar ook oorlog en geweld, geen bezit van je mag nemen. Vrijheid is van essentieel belang in Abdulkarims artistieke visie, maar hoe die eruit ziet wordt niet duidelijk. In elk geval is haar grootste droom die van schrijfster te worden.

Lindfors stelt voor dat we ons vrijelijk gaan bewegen door de ruimte, om de shake te doen op ritmische Afrikaanse muziek. In die shake moeten we onszelf al schuddend bevrijden van onze remmingen en trauma’s, al dansend zouden we vriendschap moeten sluiten met een man of vrouw die zich ook op de dansvloer bevindt maar die we niet kennen. Niet elke bezoeker is even gecharmeerd van deze deelname aan de collectieve bevrijdingsdans. Ondertussen roept Lindfors poëtische woorden in de microfoon die met de shake te maken hebben: met je schouders shaken, met je benen, met je onderlichaam, maar ook met je gedachten en ‘do the shake’ met je vooroordelen. Dat geeft een mooie verbinding tussen lichaamstaal en idealisme.

Het derde deel van We Should All Be Dreaming is het minste. De deelnemers mogen op de vloer gaan liggen, ‘just relax’ in de woorden van Lindfors, en gaan slapen of dagdromen, of af en toe een uitroep doen, als antwoord op de vraag: ‘Waarover droom je?’ Er komen bijzondere en ook heel banale droomwensen, zoals: ‘Waarvan moeten de vogels leven als er geen insecten meer zijn?’, ‘Droomt mijn dochter hetzelfde als ik?’ en ‘Als ik droom van een betere wereld, waarom komt die er dan niet?’ De sfeer is extreem ontspannen, lang niet iedereen geeft antwoord op de droomvraag. Een seance als deze laat voor mij nauwelijks veel indruk achter. Het is goedbedoeld, maar mist toch vorm en zeggingskracht. Vooral het eerste deel, waarin de choreograaf en schrijfster hun statements uitdragen, is snel vervlogen omdat de communicatie minimaal is: te gehaast gesproken en grote dromen die iedereen wel koestert, maar die niet bijzonder of persoonlijk gemaakt worden.