Van Klaus Nomi herinner ik me vooral hoog gillend gezang en de vraag van toen of ik hem slecht vond of heel slecht. Nomi (‘Know Me’), alias Klaus Sperber, was een van oorsprong Duitse cult-zanger en performer die groteske kostumering en belichting met een groot vocaal bereik combineerde, vaak in hoge falsetstem zingend met een soort disco- en technobegeleiding; denk wat idioom betreft aan menig hedendaags Eurovisie-songfestival-lied, met bijbehorende glitter.

Dankzij de scifi-cabaret-voorstelling Klaus from Space op het Rotterdamse O. Festival word ik eraan herinnerd dat hij een vaandeldrager was van queer emancipatie in de kunstwereld. Eén van zijn uiterlijke handelsmerken was een plastic smoking met dito pantalon die hij David Bowie had zien dragen toen Nomi – eenmaal aangeland in het New Yorkse, arty en queer-vriendelijke East Village – uitgenodigd werd om als achtergrond-performer met hem op te treden in Saturday Night Live. Hiermee begon Nomi’s eigen definitieve doorbraak in de New Yorks kunstwereld, waar hij bijvoorbeeld ook eens iets had met die andere ster cult-kunstenaar, Jean-Michel Basquiat, protegé van Andy Warhol. Nomi stierf in 1983, als een van de eerste bekende slachtoffers in de kunstwereld van de AIDS-pandemie.

Nomi was camp. Maar in deze voorstelling realiseer je je dat al die glitter en kitsch ook bedoeld waren om diepgang verpakken. Nomi’s bekende nummers, als de ‘Nomi Song’, ‘Total Eclipse’ en ‘Simple Man’, herbergen serieuze onderliggende gevoelens, en dat wordt in de voorstelling breed uitgemeten. Tenor Timur Bekbosunov, kortweg Timur, die Nomi uitbeeldt, is Amerikaans van Kazachstaanse afkomst. Hij werd geboren in 1983, hetzelfde jaar waarin Nomi stierf, misschien een van de redenen om deze voorstelling over een wederopgestane Nomi te maken.

Nomi is in deze voorstelling een soort van omgekeerde Eurydice, gevraagd om vanaf een naar hem vernoemde planeet naar Rotterdam af te dalen om de stad en de aarde te redden. Op de planeet waar Nomi vertoeft is iedereen gelukkig en doen geslachten er niet toe, mensen zijn non-binair. Ze hebben bovendien 21 organen voor seksuele prikkeling op hun lichaam. Iemand uit het publiek wordt uitgenodigd om één daarvan aan te raken, net boven de knie. De reïncarneatie van Nomi kirt en siddert van genot.

Het verhaal is natuurlijk ook een vehikel om er een aantal van Nomi’s songs aan op te hangen. Timur wordt op synthesizer en gitaar begeleid door Matthew Setzer, met zijn enorme punk-hanekam en rasta-lokken ook beeldbepalend bij Skinny Puppy (een in 1982 opgerichte Canadese industrial dance-band) en ook nu een tweede beeldbepaler in de voorstelling. Op de website van het O. Festival zelfs het gezicht van de voorstelling, en dat is een beetje jammer voor Timur, die toch echt de voorstelling met heel veel energie en inzet draagt. Samen brengen ze in dit eerste en ook in het tweede deel van de voorstelling een aantal van Nomi’s greatest hits tot leven.

Timur is dwars door de kostumering heen een charmeur. Steeds verder voert hij het publiek, aanvankelijk wat onwennig tegenover alle dubbele lagen, en misschien ook niet helemaal bekend met Nomi’s oeuvre en statuur, mee in de wereld waar Nomi voor stond. Hoogtepunt is wanneer hij een persoon uit het publiek op het toneel uitnodigt en hem het liefdeslied ‘Just One Look’ toezingt, waarbij hij, mede dankzij de gelukkige (en misschien afgesproken) keuze van de gast, hem tot hilarisch tegenspel weet te bewegen.

De voorstelling vindt plaats voor het brandscherm van de grote zaal van de Rotterdamse Schouwburg. Eerst zou je hebben gewenst dat men voor een nachtclub of discotheek had gekozen. Maar de plek is juist uitermate toepasselijk, want Nomi’s carrière begon ongeveer voor het brandscherm van het podium in de West-Berlijnse Deutsche Oper, waar hij als zaalwacht na voorstellingen voor nagebleven collega-zaalwachten en de technici optrad met parodieën van opera-aria’s, terwijl hij daarna doorzong in queer nachtclubs. Dit alles tot hij besloot naar New York te verhuizen, en daar in de scene belandde.

Timur kleedt zich halverwege de voorstelling in het zicht van het publiek om en trekt een ander, iets regulierder vormgegeven, maar knalrood pak met een witte plooikraag aan. Hij vertelt het publiek dat degenen die naar hem hebben gekeken tijdens het omkleden hebben kunnen zien dat hij niet 21 erotische organen heeft.

In het tweede deel transformeert hij naar een vriend van Nomi uit de laatste dagen van diens leven. Nomi droeg die witte kraag om de vlekken op zijn huid af te dekken, de beruchte Kaposi-sarcomen als gevolg van de HIV-infectie. Het personage vertelt dat hij Nomi nog had bezocht op de avond dat die zou sterven.

In dit deel staat een uitvoering van Nomi’s versie van de Frost-scène uit Purcells opera King Arthur centraal. Bij deze hernieuwde kennismaking door Timur en zijn instrumentalist blijkt dat Nomi Purcells origineel muzikaal en theatraal zeker recht deed. En dramatisch past deze aria ‘What power art thou who from below’ – over de ‘Winter Genius’, een (goede) geest die langzaam uit de vrieskou (lees De Dood) herrijst – ook wonderwel in de voorstelling.

Klaus from Space lijkt te eindigen op een vrolijkere noot als Timur zijn eerdere gast en wie ook maar wil uit het publiek uitnodigt om mee te dansen op een uitbundige apotheose. Echter, als epiloog volgde nog de wereldpremière van een song die Nomi’s componist van indertijd, Kristian Hoffman, voor deze voorstelling schreef, een ballade waarin allen terugkijken op het turbulente en voor velen tragische tijdperk waarvan Nomi een icoon was.

 Foto: Tim Matthew