Romans zijn bevolkt met dwazen en zotten, met – zoals men in Vlaanderen zo ‘schoon’ zegt – mensen met een hoek(je) af. Dat schreef ik een paar jaar geleden in een essay over Nederlandstalige literatuur voor een Vlaams-Turks literair tijdschrift. Wij lezen nu eenmaal graag over van de norm afwijkende mensen.

Van Pieter Steinz was toen, in het kader van de boekenweek 2015 met als thema ‘waanzin’, een boekenweekessay uitgegeven waarin hij het gekte-feomeen onderzocht in de wereldliteratuur. In dat jaar kwam ook het boek van psychologe Ranne Hovius uit: Vogels van waanzin. Psychiatrie in Nederlandse romans en gedichten. Zij focust op de Lage Landen. Hoe het leven van geesteszieken, al dan niet in gestichten en inrichtingen, in de literatuur verhaald wordt, hoe zich gekte (of genialiteit?) manifesteert in de literatuur alhier, en wat de relatie is tussen waanzin en creativiteit.

Dollen en zinnelozen, gekken en dwazen, personages getroffen door een geestesziekte of psychische stoornis zijn in de loop der eeuwen een rijke bron van inspiratie geweest voor schrijvers, van verhalen, van theaterteksten. Dat was al zo in de tragedies van de oude Grieken. In het Gilgamesj-epos van een 4000 jaar geleden wordt de held gek van verdriet als zijn beste vriend sterft. Steinz haalt veel voorbeelden uit de literatuurgeschiedenis aan.

Op het het einde van zijn essay stelt Pieter Steinz zich de vraag of niet eigenlijk elke roman op een of andere manier over gekte gaat. Een terechte vraag, vind ik. Steinz komt tot de vaststelling dat hij zijn vraag positief kan beantwoorden. Goede boeken gaan vaak over personages die afwijken van het normale kabbelende leven. Toch vaak. En als de verhalen al over gewone mensen gaan, dan zijn het vaak personen die de sleur van het dagelijkse leven willen doorbreken of daartoe door een of andere gebeurtenis gedwongen worden.

Ook in het theater gebeurt dat. Zelfs nog explicieter, nog duidelijker – al was het maar door de directheid en de kortere duur – bewegen zich op het podium mensen die doordraaien, bewegen mensen zich in een omgeving die zot maakt, in een dolhuis. Wij lezen niet alleen graag over afwijkende mensen, wij kijken er ook naar, misschien nog liever. Een vorm van voyeurisme? Vaak wordt theater dan als een spiegel van onszelf.

Regisseur/kunstenaar Michaël Bloos en zijn zus Amber Bloos, cultuursocioloog en producent, willen met andere artiesten en wetenschappers een stap verder gaan dan een theaterverhaal over een persoon met psychische problemen: zij willen ‘de waanzin’ zelf op de scène zetten, in theater, film, installaties. Hun langlopend onderzoek heet ‘Universum van de Waanzin’. Een verwezenlijking in hun project is het theaterstuk Istanbul – Bericht van de andere kant.

Een personage is een bipolair persoon, die psychoses ondergaat. Er zijn de andere personages die zoeken naar manieren om daarmee om te gaan, er wordt gezocht naar verklaringen, naar heldere omschrijvingen, naar leren leven met wat waanzin heet.
Het is het verhaal van Michaël en Amber die op zoek gaan naar hun vader die in een psychose verdwaald is in Istanbul. Hij wilde het ‘Museum van de Onschuld’ van de schrijver Pamuk bezoeken. Na een paar dagen vinden ze hem in de miljoenenstad met behulp van een live tv-programma.

De tekst is zo veel meer dan een verslag van die zoektocht. Het is ook een queeste naar theater, naar de relatie tussen feitelijkheid en fictie, naar verbeelding en spel, naar fantasie en werkelijkheid, naar theater en perceptie, naar naturel spelen en jezelf zijn, en natuurlijk naar waanzin.

Mensen, in casu de lezers/toeschouwers, lezen woorden, horen de tekst, vanuit hun eigen perceptie, om dan te moeten constateren dat er ook andere invullingen kunnen zijn. Het begint al met de titel: Istanbul – bericht van de andere kant. Je denkt spontaan aan een bericht, een opbaring vanuit het Jenseits, vanuit de hemel naar het Diesseits, deze wereld, vanuit iets bovennatuurlijks naar het ondermaanse. Snel wordt duidelijk dat het gaat over een boodschap van iemand die als het ware in een andere (fantasie)wereld leeft naar mensen uit de ‘normale’ wereld.

Istanbul is de stad waar twee werelddelen, Azië en Europa, samenkomen, en waar die toch mooi gescheiden zijn door de Bosporus. De brede rivier is als een groot tussengebied dat de werelddelen scheidt én verbindt. Istanbul is als een metafoor voor scheiding én verbintenis tussen deze en gene kant, tussen aarde en hemel, tussen leven en dood, tussen de levende werkelijkheid en de wereld van de waanzin. Werkelijkheid en waanzin zijn twee polen met een groot schimmig gebied er tussen.

In dat Istanbul verdwaalde dus de bipolaire vader van acteur Michaël Bloos, en Freek Vielen zette diens zoektocht naar zijn vader op papier, als tekst voor een theatervoorstelling. Allicht zullen Freek en Michaël het niet alleen over de feiten hebben gehad, maar zullen er commentaren, bedenkingen, mijmeringen, uitwijdingen over de keukentafel zijn gegleden.

‘Theatraliteit’ is het eerste woord van de tekst. ‘Theatraliteit’ geeft de de spanning weer tussen het echte en het onechte, en in die zin zit er in deze tekst héél veel theatraliteit! Het begint al gewoon met de acteur, de persoon die op de scène staat.

ik sta hier echt
ben een echt persoon

maar toch sta ik hier niet zo echt

deze zinnen schreef iemand anders voor mij

ik zeg: ik loop door Istanbul
en u ziet dat het niet zo is
ik zeg: dit is mijn vader
en u weet dat dat niet zo is
ik zeg: ik ben Jezus Christus
en u vertrouwt erop
dat ik weet dat dat niet zo is

Met twee acteurs zijn ze. De ene keer vertolken ze de personages, ze spelen beiden afwisselend zoon en vader, de andere keer zijn ze zogenaamd zichzelf. Ze laten duidelijk blijken dat ze theater spelen, dat ze doen alsof. Michaël beseft dat hij een tekst brengt op basis van dingen die hij meegemaakt, ervaren, gedacht heeft, maar ook op basis van wat de schrijver heeft bedacht. Het is een tekst van een ander, terwijl hij het brengt als een tekst van zichzelf.

De twee acteurs beschrijven elkaar, als ‘echt’ persoon, als personage, bespreken een citaat van J.D.Salinger dat een goed acteur iemand is met een laag middelpunt, ze mijmeren daarover, ook over Salingers relativerende citaat over de schoonheid, en dan volgen zinnen die ik nu – met een nieuwe naaminvulling – uit mijn hoofd probeer te leren:

dat vind ik mooi
dat schoonheid iets is
waar je op het nippertje
van gered kunt worden

Michaël heeft dat geluk niet
hij is knap zonder meer

Ook in deze zijsprongetjes, die wegglijden van het hoofdverhaal, gaat het over de spanning tussen echt en niet echt, tussen werkelijkheid en fictie, tussen verbeelding en waanzin.

En wat ‘waanzin’ nu wel zou kunnen zijn, wordt geïllustreerd met ‘de Rheniusmachine’. In de tekst wordt de ‘Rheniusmachine’ voorgesteld. Het is een ding dat in het boek Filosofie van de Waanzin van Wout Kusters ter sprake komt. Het boek van Kusters wordt trouwens veel aangehaald, om zo een grip op (het beeld van) de verwarde toestand van de vader te krijgen. Kusters gebruikte deze ‘Rheniusmachine’ als vergelijkende metafoor voor een psychose, een niet-bestaande machine die hij in het boek Stersteen van SF-auteur Roger Zelazny in zijn puberjaren is tegengekomen, een beeld dat hem altijd is bijgebleven. Vielen neemt bijna letterlijk de beschrijving van Kusters over:

(De Rheniusmachine)
is een machine die alles wat je er instopt
omdraait in zijn spiegelbeeld
als je een rechterschoen erin stopt
komt hij eruit als een linkerschoen
een kurkentrekker die linksom draait
komt er rechtsdraaiend weer uit

en ook op cel-, DNA- en moleculair niveau
draait alles de andere kant op
zelfs je bewustzijn, je geest en de manier
waarop je waarneemt zijn gespiegeld
maar omdat je alles omgekeerd waarneemt
lijkt het net alsof jij hetzelfde bent gebleven
en dat de wereld zich gedraaid heeft.

Voor Kusters is dat het beeld dat iemand heeft als hij in een waanzin verkeert. Volgens de buitenwereld is de waanzinnige veranderd, terwijl voor de waanzinnige dat juist de buitenwereld is. Freek Vielen/ Michaël Bloos nemen dat over:

het is als bij een waanzinnige die voor de
buitenwereld zich vreemd is gaan gedragen

zij zien een mens die onbegrijpelijke dingen zegt
wartaal praat
nieuwe woorden uitvindt of omdraait
terwijl het voor de psychoot het precies andersom is

hij is hetzelfde gebleven
maar de buitenwereld is veranderd
daarin klopt er iets niet
er is een algehele sfeerverandering
de dingen lijken anders dan ze waren

In de tweede helft van het stuk spreekt de vader (nu is het zoon Michaël die hem aan het woord laat) over zijn dooltocht door Istanbul. Hij zit in een verwarrende en verwarde situatie, en hij spreekt er zelf over zoals hij het ziet:

ik voel me opgesloten in de trein

Er ligt een man in zijn coupé te slapen, de vader denkt dat die doet alsof en dat die man hem beloert, met alle gevolgen van dien:

ik probeer stil te zijn
maar onzichtbaar zijn lukt me niet
en van buiten blijf ik rustig
dat weet ik zeker
maar ik heb wel evenveel voor dit kaartje betaald
en hij ligt hier rustig nep te slapen
en ik ben me voor hetzelfde geld
aan het inhouden
terwijl ik hier toch ook mag zijn
het is niet
omdat ik ooit in Den Dolder heb gezeten
dat ik niet meer mee mag doen

Het blijft zoeken, aan deze kant van normale werkelijkheid en aan de andere kant, en naar echt of niet echt. Is het ‘Museum van de Onschuld’ wel echt, of is het gewoon een fictief project van Pamuk? En neem nu zo’n live tv-programma dat reality tv voorschotelt? In hoeverre is dat alles niet in scène gezet? Als je iets op film vastlegt, wordt het dan reëler? Is het wel verstandig om je in te leven in het hoofd van iemand anders? Creëer je daarmee geen gedachtes over angsten, en met nog een stap verder angsten voor gedachtes?

Vragen en antwoorden volgen op elkaar, in een stream of consciousness, in dialogen tussen de twee spelers. Het klinkt misschien allemaal zwaar, maar door de inbreng van concrete voorbeelden, wijsheden en vergelijkingen en door de zacht klinkende taal overheerst een aangename lichtheid. Het zijn mooie verhalen, paradoxaal rustige verhalen over fundamentele vragen over echt en nep, over gespeelde werkelijkheid.

Istanbul – bericht van de andere kant is een theatertekst die niet alleen over een dolende dwaas gaat. Het is meer dan een relaas over een psychoot. Het gaat vooral over de impact van zo iemand op de omgeving, zijn directe kring mensen om hem of haar heen, maar ook op de brede omgeving, het toekijkend publiek, de samenleving als het ware. Hoe kijk je vanuit de binnenwereld naar de buitenwereld en omgekeerd? Het is een verhaal over grip trachten te krijgen op de chaos van de waanzin en van de werkelijkheid rondom ons.

Het is een helder verhaal over verwarringen. De spelers maken er een voorstelling van, en we kunnen ons voorstellen dat ze dat ontroerend mooi doen.

Istanbul – bericht van de andere kant van Freek Vielen is uitgegeven door De nieuwe toneelbibliotheek (boekje 590). Gillis Biesheuvel en Michaël Bloos speelden de tekst in 2020 in regie van Sanne van Rijn.