Het is een van de mooiste regels uit de Nederlandse poëzie: de mens schrikt als hij beseft ‘een broodkruimel te zijn op de rok van het universum’. De regel staat in het poëticale gedicht [ik tracht op poëtische wijze] in de bundel apocrief/de analphabetische naam (1962) van Lucebert. Dichter en schrijver Tonnus Oosterhoff leende de titel van Lucebert voor zijn omvangrijke boek Op de rok van het universum (2015), een mozaïekvertelling met als hoofdpersoon Roelof de Koning, Dierenarts, die in het boek geboren wordt, zijn leven leidt en sterft.

Nu is er de gelijknamige voorstelling door ’t Barre Land en De Nwe Tijd, een Nederlands-Vlaamse coproductie met vijf acteurs: Vincent van den Berg, Margijn Bosch, Rosa Vandervost, Freek Vielen en Czeslaw de Wijs. Hun stijl is de inmiddels beproefde methode, ooit ingezet door Discordia: frontaal spelend, vertellend, wat heen en weer lopend over een plankier in een verstilde choreografie, een doek als achterwand, af en toe flitsen van  ingeleefd spel, een uitgekiende belichting.

Twee uur lang buitelen encyclopedische wetenswaardigheden, voornamelijk ontleend aan het dierenrijk, over de toeschouwer heen. Al die feiten en feitjes zijn afkomstig van het internet, ze staan in boeken en wetenschappelijke artikelen of zijn ontsproten aan de fantasie van de dichter zelf. Het duurt enige tijd voordat in deze baaierd aan dierenanekdotes een lijn zichtbaar wordt, en dus een personage in beeld komt, genoemde De Koning.

Aanvankelijk bestaat de opsomming aan de duizelingwekkende wereld van dier en plant. Hoe een schelpensoort als de zwaardschede bijvoorbeeld al zijn hersenen nodig heeft om een rots te vinden om zich aan te hechten; eenmaal vastgehecht eet hij die hersenen op. Er zijn ook vragen: kun je een mier opereren? Kan een mier ziek worden? Als een bacterie niet ziek kan worden, waarom een mier dan wel wel? Iedereen die weleens mee gaat op expeditie met een welbespraakte natuurkenner, kent deze anekdotes. Ze zijn onuitputtelijk. De voorstelling duurt twee uur, het boek van Oosterhoff telt vierhonderd bladzijden. En dan nog is lang niet alles uit het wonderlijke rijk der dieren, planten én der mensen benoemd. Dat verklaart meteen de titel: de mens is nietig, niet meer dan een broodkruimel.

De vertelstijl is lichtvoetig en soms vrolijk. Vooral Margijn Bosch en Vincent van den Berg leven zich uit in uitbundige uitschieters in humor. In veel van de fragmenten staat zinloosheid centraal, zoals in het telkens herhaalde en van variaties voorziene verhaal over de man die zijn auto op aanwijzingen van de navigatie op de spoorlijn plaatst, ondanks de aanstormende trein. Of de Dierenarts die een merrie met gebroken been uit haar lijden wil verlossen. Of het tweetal man en vrouw die seks hebben als zelfbevrediging, en daardoor nooit kinderen krijgen want ze weten niet hoe dat in zijn werk gaat.

Prachtig is de manier waarop Freek Vielen telkens varieert op zinnen waarin een object wordt vergeleken met een ander object, namelijk ‘in de vorm van’, bijvoorbeeld ‘een dorp in de vorm van een penis’.  Zonder dat de spelers het benoemen (Oosterhoff in zijn boek zelf wel) speelt het epos de Metamorfosen van Ovidius (8 na Chr.) een cruciale rol. Want in de natuur verandert alles voortdurend, zowel mens als dier. Een rups wordt cocon wordt vlinder. Een mens verandert in een boom. Een panter is niet kwaadaardig maar ‘klimt des nachts met gevaar voor eigen leven de veekraal in om te slapen met een kalfje van wie hij zielsveel houdt’. Of deze: ‘Het heelal heeft de vorm van onverschillig opgehaalde schouders.’ Aangrijpend is het verhaal over beren in de Maastrichtse berenkuil die daar in 1902 een triest leven leidden. Een kunstenaar wordt gevraagd een hommage aan het lot van de beren te maken. Maar hij bedenkt dat een meisjeshand de hals moet strelen van een stervende giraffe. Mensen boos, dat heeft niets met beren te maken.

Van de toeschouwer wordt wel enige toewijding en doorzetting verwacht. De bespiegelingen zijn de een na de ander raak, treffend en interessant. Maar veel houvast bieden de acteurs niet. Oosterhoffs boek heeft een duidelijke indeling in negen hoofdstukken, die uiteindelijk uitkomt met de manier waarop de mens de natuur probeert te beheersen, en zijn eigen ondergang hiermee inzet. De uitval naar ‘miskleun’ Rem Koolhaas, bijvoorbeeld, met zijn architectonische koortsdromen toont dat aan. De voorstelling is eerder een puzzel, een verzameling materiaal, een onuitputtelijke veelheid, eerder at random verteld dan opgenomen in een dwingende structuur. Wij, als luisteraar, moeten op zoek gaan naar samenhang. Het theatrale aandeel is minimaal, niet elk natuurfeit krijgt een strakke dictie. Wat voor de toeschouwer achterblijft is het besef van de onbenoembare, woelige massa van alles wat bestaat en ons omringt. Mochten we daar oog voor hebben.

Foto: Sofie Knijff