Dit weekend was het 100 jaar geleden dat acteurs en actrices in staking gingen voor betere arbeidsvoorwaarden. Deze unieke ’tooneelistenstaking’ duurde tot eind mei 1920 en had meer resultaat dan is overgeleverd. Florian Diepenbrock doet opnieuw onderzoek naar deze kunstenaarsaktie en formuleerde alvast 12 handreikingen voor theatermensen in de knel anno 2020. 


1.
Verontwaardiging is de kraamvrouw van alle verzet! ‘Onder zulke omstandigheden moet in 1920 in Nederland nog door kunstenaren strijd gevoerd worden ter verkrijging van den meest minimalen welstand en een totaal onafhankelijk stuk brood op den ouden dag.’ (Hijman Croiset, stakingsleider). Antwoorden op de vragenlijst van liefhebber/criticus Leo Simons hadden anno 1910 al schrijnend aangetoond: toneelspelers hebben ‘koeliecontracten’… Dus doe daar eens wat aan!

2. Emancipeer! Word lid van een vakvereniging, of richt er een op. Stopt uw gebrek aan solidariteit en alle afgunst, bestrijdt de egocentrische laksheid en uw burgerlijk individualisme. In 1911 ontstond de Nederlandsche Tooneel-Kunstenaars Vereeniging, verre voorloper van ACT en Kunstenbond.

3. Laat je niet afschepen met onzinpraatjes! Kunstenaar en schrijver Huib Luns: ‘De mindere pecuniaire inkomsten worden toch ruimschoots gecompenseerd doordat de acteur de schoonheid dient.’ Dan maar van de wind geleefd? Want ons land is in 1920 nog ‘zoo lelijk dat artisten er dood voor de broodkast liggen als… muizen’ (dixit Hijman Croiset, grootvader van Hans en Jules).

Destijds bestond helemaal geen ‘fair practice’, behalve voor een enkele goedbetaalde sterspeler; verder regeerden Koning Willekeur en Prinses Uitbuiting. Ruim honderd jaar later: fair pay for the few, but no practice at all for the many…!

4. In het verleden geboekte resultaten geven hoop voor de toekomst! Onder andere als gevolg van de staking kwam er een pensioenfonds (1925), na de oorlog verbeterden arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, er kwamen CAO’s. Een eeuw vol verbeteringen in de kwaliteit van opleidingen, organisatie van gezelschappen, arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van acteurs, dansers, technici is vooral te danken aan permanente pressie vanuit kunstwereld en samenleving om voldoende overheidsfinanciering van de kunst veilig te stellen. Maar een eeuw later verslechterden de overlevingskansen van nieuwe generaties kunstenaars opnieuw dramatisch.

Is dat nu niet wat overdreven…? Nee, een Fonds zonder geld kan veel te weinigen bedienen, en dan nòg onvoldoende! Al die talentvollen die straks de broodnodige ‘pecuniaire inkomsten’ missen zullen hun vakuitoefening verder kunnen vergeten. De ‘oplossing’? Bijklussen in andere sectoren: altijd nog minder erg dan ‘dood voor de broodkast liggen’!

5. Accepteer geen unfair en ongewenst gedrag! Een gezelschapsleider eiste rond 1910 bij engagement en rolverdeling ‘gunsten voor gunsten’; bij verzet tegen deze ‘gedwongen prostitutie’ (dixit Caroline van Dommelen, ‘klokkenluidster’): geen rollen meer, of ontslag. Toch wel vooruitgang in tijden van #MeToo: Mores.online!

6. Bedenk hoe je ouder wilt worden in het theater! Ook Gij, weduwen, wezen, jongeren, ouden van dagen: verenigt U! De weg naar pensioenplicht voor alle medewerkers van de podiumkunsten was lang: 1915-85. Daarna weer uitholling overdwars door bezuinigingen, marktwerking, individualisering, pseudo-zelfstandigheid en draagvlakverlies, inderdaad. Toch is pensioenverplichting een grondrecht en solidariteitsschuld ineen, vooral ten opzichte van Zelfstandigen Zonder Pensioen!

7. Aktievoeren moet je steeds opnieuw leren! De burgemeester van Amsterdam (1920): waarom bestaat er eigenlijk geen ‘stakingsschool’ voor kunstenaars?! Want als je ’t te weinig doet, weet je niet meer hoe ’t moet…

8. Schop de instituten een geweten! Een andere oude aktieles van 1920: als het echt onvermijdelijk is om de confrontatie met werkgevers of gezelschapsleidingen aan te gaan, dan ’t best de pijlen maar gericht op de sterkeren onder hen. Want óf zíj worden effectief getroffen óf ze kiezen jouw kant in het conflict; dan is de slag al voor de helft gewonnen. Samengaan van toneelspelers met gezelschapsdirecteuren, maar vooral van gezelschaps- met theaterdirecties in eenheidsorganisaties leidt meer tot fricties dan tot vruchtbare samenwerking, als gevolg van voorzienbare interne belangentegenstellingen. Lossere federatieve verbanden als het vroege Verbond van Nedederlandse Kunstenaarsvereenigingen (1911) of Kunsten ’92 slagen beter in de zo broodnodige sectorale belangenbundeling.

De precaire driehoeksverhouding tussen toneelspelers, gezelschappen en overheidspolitiek was ook in 1920 al duidelijk zichtbaar. Willen beide eerste niet door slimme politici tegen elkaar worden uitgespeeld, dan moeten gezelschapsleiders en acteurs hun onderlinge belangenconflicten alleen in uitzonderlijke gevallen op het scherpst van de snede uitvechten.

9. In vol gevecht met tegenstrevers is de sympathie van het publiek cruciaal! Ontrechte kunstenaars, ook lang na 1920 voerden ze zo af en toe fel aktie! Het is niet zo’n ramp als dan zalen incidenteel gesloten blijven, maar wél spelen ‘met de deuren open’ is toch de betere optie.

Verstoren of onmogelijk maken van voorstellingen, desnoods met behulp van stinkbommen, overrijp fruit of knijpkikkers, komt bij de meeste directies en een obstinaat publieksdeel niet altijd sympathiek over. Maar als uiterste middel om (loon-)eisen te realiseren of subsidiekortingen door overheden aan de kaak te stellen is het even geoorloofd als de onderbreking van lesprogramma’s, het uitstellen van ziekenhuisoperaties of de tijdelijke sluiting van politiebureaus.

10. Heldere en grondige uitleg van achtergrond en aanleiding zijn onontbeerlijk! Stakingsbulletins (‘nat’ drukwerk!) en scheepstoeters (onversterkte megafoons!) betekenen misschien niet veel meer in tijden van communicatie- en marketingtools. Maar overtuigingskracht heeft wie behalve digitaal ook fysiek bereid is zich hartstochtelijk de blaren op de tong te lullen!

11. Wees niet penny wise, pound foolish! Emmertjes vol ingezamelde eurootjes, pinapparaatjes bij solidaire kassa’s, bedelmailings aan aktiegezinde begunstigers, zeker! Maar is de weerstandskas van de vakvereniging wel goed gevuld? Zou dit (zoals in 1920) onvoldoende het geval zijn, dan moet de grootste vakcentrale wel bereid zijn (zoals in de jaren ’80) om garant te staan voor de aktiekosten.

12. Aktievoeren is een morele én politieke plicht! In tijden van klassiek-liberale overheidsabstinentie (Kunstuitgaven in 1920), neoliberale verantwoordelijkheidsontduiking (FPK-situatie in 2020) en hardnekkige ontkenning van de noodzaak tot tendentiële budgetverruiming in de publieke sector (gevolg van ‘de kostenziekte’ van Baumol!) moeten de kunsten hun plek opeisen. Mede gerechtvaardigd door de existentiële vakverliefdheid waaraan podiumkunstenaars nu eenmaal lijden!

Florian Diepenbrock onderzoekt (geholpen door 40 jaar praktische ervaring en theoretische reflectie) de arbeidsverhoudingen en organisatievorming in de Nederlandse podiumkunsten, met name in de cruciale periode 1890-1920. Foto: Acteurs voor een gesloten schouwburg in Amsterdam. Theatercollectie TIN.