Het publiek wacht dan wel geduldig tot de deuren van de zaal opengaan om André Manuels en Geert Hautekiets muzikale trip XIX te beleven, het moet toch eerst even door een strenge selectie. Op de kleine tribune die voor het podium is gebouwd is namelijk slechts plaats voor negentien toeschouwers. De uitverkorenen, de elite. De rest, het plebs, moet achter op het toneel maar een plekkie zien te vinden, op een plastic groene emmer.  

Tijdens het laatste Oeroelfestival waar de Vlaming en de Twent XIX elke dag speelden, kwam het regelmatig voor dat mensen weigerden plaats te nemen in het donker, op die emmer. Die eisten op hoge poten een plek op de elitetribune. Maar er gaan onverbiddelijk negentien aanwezigen met Hautekiet mee, de zaal in, naar die tribune aan de ene kant van ‘de grens’ met de slagboom. De rest van de nieuwsgierigen moet achter Manuel aan, door de dienstingang, een emmer pakken en plaatsnemen aan de andere kant van de slagboom, in het land van ‘de onrendabelen, de achterlijken en armoedzaaiers’.

Kijk…, dan is theater direct al leuk en spannend. Terwijl het nog moet beginnen. Net als vijf jaar geleden tijdens hun eerste samenwerking Het Lied: Opus 1 in G Groot voor Opel Kadet en twee zangers, is ook XIX (Romeins cijfer voor 19 – een gelukkig getal, zo legt Hautekiet omstandig uit) één lang muziekstuk van ruim een uur. Waarin de twee het verhaal zingen van twee grenswachters, elk aan een zijde van de slagboom. Gewapend met gitaar. Een uur lang meandert en scheurt de blues ongepolijst en rauw uit de kleine speakers en zingen ze beurtelings of samen, al even ongepolijst en rauw. Zoals in veel West-Afrikaanse landen rondtrekkende dichters en zangers (griotten) verhalen vertellen.

XIX – subtitel Een muzikaal grensgeval – gaat over de vele gedaanten en betekenissen van grenzen. Die je kunt bereiken en overschrijden, die verdelen, verbroederen, oprukken of vervagen. Hautekiet, gestoken in een jas en een pet die het uniform van een douanier uit vervlogen tijden moeten verbeelden, voelt zich door iedereen verlaten en alleen. Hij vraagt zich af hoe hij hier in godsnaam wegkomt en wacht op zijn opvolger. De enige aanspraak die hij heeft is Manuel, gezeten aan de andere kant van de grens.

Die doet manmoedige pogingen ‘zijn’ publiek aan te zetten tot grensoverschrijdend gedrag, de slagboom te bestormen en de elite aan de andere zijde te elimineren. Ook probeert hij met kwinkslagen en imitaties van volkszangers de grenswachter en zijn elitepubliek aan de andere zijde van de slagboom bij te brengen dat het allemaal niet zo zwaar hoeft. En dat ze zich niks hoeven te verbeelden. ‘Heb geen meelij met de mens; er ligt voor elk een eigen grens. Wars van kansen of komaf, allemaal hetzelfde graf.’

Het is af en toe gissen wat de twee met bepaalde onderdelen willen vertellen en soms moet je maar gewoon accepteren dat je ze even kwijt bent. Maar de setting vergoedt veel en ze verleggen met XIX toch een theatergrens. Vechten om een eliteplek zou ik niet doen. Bij ‘t plebs zit je er bovenop, daar is het gezellig. Daar zitten ze allemaal op eenzelfde oncomfortabele emmer en dat schept een band.

Foto: Raymond Mallentjer