Het leven is eenzaam geworden voor de man in Peter Zegveld’s Solo alleen. Zijn geliefde is weg. Zijn daden en gedachten worden bevraagd en weggehoond door een soort schetsmatige criticus die wordt projecteerd op een scherm. Zijn moeder kakelt tegen hem door de telefoon. Het enige wat de man rest, zijn de geluiden van alledag, de herinneringen aan vroeger en nu en dan een stapje buiten de deur. Zegveld gebruikt geluiden, korte flarden tekst en wat suggestieve beelden om de eenzaamheid vorm te geven.

Een metronoom geeft het ritme van het leven aan: zo’n driehoekig kastje met een wijzer eraan die heen en weer zwiept en bij elke slag een tik geeft. Musici gebruiken het als ruggensteuntje om het juiste tempo erin te houden. Bij Peter Zegveld laat de metronoom het leven rustig of juist dynamisch verlopen, soms aangevuld met andere, verstorende ritmes. Het ding staat in het midden van de tafel die het middelpunt vormt van wat Zegveld ‘een installatie’ noemt. Op die tafel staat ook een cassetterecorder met bandjes en nog wat elektronica, zoals een knopje waarmee hij een bakelieten telefoon laat overgaan. Een volumeknop voor geluid, een schijfje om het beeld van een projectie mee te manipuleren. Verder beschikt Zegveld over twee zinken emmers, een los houten raam op een statief en zo nog wat spulletjes.

In zijn voorstelling Solo alleen, te zien in het kader van het Pop Arts Festival in Amsterdam, schetst theatermaker en performer Zegveld in muzikale, gestamelde en nu en dan gesproken fragmenten het beeld van een man in eenzaamheid, omringd door de resten van het leven. Er is een suggestie van spelende kinderen, van een geliefde die ooit brieven schreef. Oude geluiden op een bandje. Zijn moeder belt op, maar die kletst alleen maar en luistert niet. En een schetsmatige man, in de vorm van een projectie, bemoeit zich met hem. Een therapeut? Een criticus? Die stelt hem vragen zoals ‘Why are you doing this?’, maar lacht om de antwoorden.

Thematiek en insteek van Solo alleen doen een beetje denken aan het werk van de Ierse schrijver Samuel Beckett, die mensen ook achterom laat kijken en daarbij het vanzelfsprekende geluk van vroeger gebruikt om de eenzaamheid van vandaag te benadrukken. Alleen zien we bij Beckett scherpe, schrijnende beelden, duidelijke herinneringen aan wat verloren ging, terwijl Zegveld niet verder komt dan vage aanzetten, halve suggesties. Niet duidelijk is ook waarom zijn teksten goeddeels in het Engels zijn, terwijl Zegveld de taal daartoe niet afdoende beheerst.

Grappig is wel dat Zegveld zijn grove mannenlijf zonder terughoudendheid inzet voor een vrolijk potje zelfspot door in zijn eentje verstoppertje te spelen met afwezige kinderen en door als een jongetje te huppelen terwijl zijn ouder wordende lichaam het spel niet meer aankan.

Ondanks dit soort fragmenten komen de thema’s alleen-zijn en eenzaamheid niet voldoende scherp of schrijnend uit de verf, de uitwerking blijft steken in een aaneenschakeling van visuele en auditieve vondsten. Het ontbreekt in Solo alleen vooral aan een plot, een anekdote die verder reikt dan een sfeerbeeld alleen.

Foto: Mathieu van den Berk