Waarom bestaat er in het Nederlands niet een mooier woord dat dezelfde lading dekt als het Engelse (of Franse) celebration? Luisterend naar de choreograaf Hervé Koubi, die voor aanvang zijn werk introduceert, roept dat woord een samenzijn op, waarvoor het woord ‘viering’ als vertaling te Christelijk liturgisch klinkt en ‘feestje’ te banaal, hoewel de eerste definitie (maar dan zonder dat Christelijk) wel van toepassing lijkt in deze choreografie voor negentien in grote meerderheid mannelijke dansers.

De dansers komen van heinde en ver, van Siberië tot de Amazone, en zijn samengesteld op basis van hun hoogontwikkelde, zeer uiteenlopende danskwaliteiten: elk van hen is getraind in een specifieke dansstijl of genre, van breakdance tot modern. De Algerijns-Franse choreograaf heeft deze dansers (deels via online onderzoek) opgespoord, samengebracht en tot een fabelachtige eenheid gesmeed.

De voorstelling begin geconcentreerd, in stilte. Een van de celebranten, te midden van de achttien andere performers, begint rustig maar gestaag te lopen in een cirkel, tegen de wijzers van een klok in. Gaandeweg muteert het lopen in een springerige dansante beweging, die accelerando overgenomen wordt door de andere performers, solo of in duo, soms in trio.

Het is de aanzet tot een drukke opeenvolging van een niet-aflatende stroom salto’s (vaak bijna mortale), moves, windmills in allerlei spectaculaire soorten en maten, torenflathoge sprongen, radslagen in allerlei versies, en dit allemaal ter ere van het hemellichaam waar het leven op dit ondermaanse van afhankelijk is: de zon, die gespiegeld in de vorm van een gouden vloerkleed zichtbaar wordt nadat de ochtendnevels zijn opgetrokken.

Dit alles wordt het eerste half uur begeleid door een stuwende soundscape van Maxime Bodson en Mikael Karlsson en dan volgt er onverwacht een overgang naar het hoofdthema van Beethovens zevende symfonie. Vanaf dat moment komen alle losse onderdelen van de choreografie tezamen en krijgt het geheel een collectieve richting, een gezamenlijke eenheid die bewaard blijft als de soundscape van het begin terugkomt.

Hier wordt een samenzijn gevierd van anderhalf dozijn uiteenlopende individuen die onvermoeibaar zich steeds opnieuw opladen om steeds gecontroleerder, verbluffender staaltjes van acrobatische dans ten beste te geven. Opeens ontdekt de toeschouwer dat tussen al die perfect geproportioneerde lichamen er een meedanst die niet voldoet aan die perfectie maar dat valt pas op als die danser een van zijn virtuoze solo’s laat zien.

Glimpen van ultra-korte synchrone of gespiegelde duetten doen verlangen naar meer momenten waarop ingezoomd kan worden op de individuen waaruit de groep zorgvuldig door de choreograaf is samengesteld. De extraverte momenten overheersen waardoor de potentiële lyrische kant van de voorstelling in zijn geheel misschien wat onderbelicht blijft.

Het hoogtepunt tegen het eind van de voorstelling wordt gevormd door de eenbenige danser die een duet aangaat met het gouden vloerkleed, dat vervolgens middels een adembenemende reeks onnavolgbare capriolen een eigen leven gaat leiden en uiteindelijk opgenomen wordt in het collectief.

Tezamen gaat er een enorme collectieve kracht uit van deze groep performers. Hun vertoon van virtuositeit reduceert zichzelf nooit tot het niveau van een competitie: dit zijn geen battles die bekroond moeten worden door het uitroepen van een winnaar, dit zijn demonstraties die bedoeld zijn als handreikingen en uitnodigingen voor elkaar en voor het publiek. Bij het danken stonden ze tevreden en een tikje verlegen naast elkaar in hun effen gekleurde (broek)rokken.

Als er dan iets als Olympisch dansen moet bestaan als genre, dan mag deze Sol Invictus een stralend voorbeeld zijn. Het publiek zou massaal in een klassiek Grieks-Romeins stadion net zo uitbundig in extase raken als het publiek dat deed in het Haagse theater.

Foto: Nathalie Sternalski