Choy Ka Fai, een in Berlijn wonende kunstenaar en theatermaker uit Singapore, laat tijdens Explore Festival twee portretten zien onder de titel Softmachine. Samen met de Indiase performer Surjit Nongmeikapam bespreekt hij diens relatie met traditionele, klassieke en contemporaine dans in India, waarbij hij voortdurend een bepaalde scepsis oproept omtrent de inlossing van verwachtingen vanuit westers perspectief. Het tweede portret draait om het Chinese kunstenaarskoppel Xiao Ke en Zhou Zihan, die in Shanghai wonen en werken, en daarbij voortdurend lastig worden gevallen door overheidsfunctionarissen die met hen willen ’thee drinken’.

De twee portretten zijn onderdeel van een vierluik dat op zijn beurt weer onderdeel is van een ‘prospectus’, waarin achtentachtig interviews met dans en performance-kunstenaars, journalisten en curatoren uit Japan, China, India, Indonesië en Singapore door elkaar zijn gemonteerd. Choy Ka Fai praat met zijn collega’s over hun werk en hun werksituatie en toont de montage van deze gesprekken voorafgaand aan de voorstelling in de foyer van het theater.

De theaterportretten combineren documentair en ander video-materiaal met de eeuwige vraag van Fai: wat kun je mij, wat kun je ons laten zien? In tegenstelling tot zijn rol als collega in de vele video’s in de installatie, neemt hij op het podium de rol aan van de curator, die met een zak geld binnen Azië rondreist om voor een westers publiek iets interessants op te pikken.

Surjit Nongmeikapam komt oorspronkelijk uit Manipur, een Oost-Indiase staat, die tegen Birma aanligt en zich dus ten oosten van Bangladesh bevindt. De beelden die Fai van en met Nongmeikapam aldaar heeft geschoten, zijn een regelrechte parodie op de documentaire die Akram Kahn maakte met Gilles Delmas: The Six Seasons. Ook in de video-installatie wordt Kahn in verschillende interviews aangehaald als iemand die een gesimplificeerd, apolitiek westers perspectief op een exotisch Azië voedt en daarmee een uitwisseling met meer oorspronkelijke, actuele of kritische stemmen in de weg staat. Het is komisch zoals Nongmeikapam en Fai de internationale podiumhandel en -wandel naspelen. Nongmeikapam geeft eindeloos gehoor aan de halfzachte voorstellen van de regisseur/curator, die zich nu ook nog als choreograaf ontpopt. Alleen als hij gevraagd wordt in zijn blootje op te treden, roept Nongmeikapam Fai een halt toe.

Het portret van danseres Xiao Ke en fotograaf Zhou Zihan is indringender. Het geeft enig inzicht in de persoonlijke werksituatie van kunstenaarskoppel en laat, voorbij de kritiek en de ondermijning van clichés ook nog iets van oorspronkelijk werk zien. De manier waarop Xiao en Zhou met elkaar en met Fai in dialoog gaan, maakt duidelijk hoezeer zij, door de omstandigheden gedwongen, vanuit de beperkte schaal van hun persoonlijke leven, de middelen vinden om zich uit te drukken en werk te maken dat ertoe doet. Ook Xiao wordt gevraagd wat ze te bieden heeft qua dans (folklore, propaganda en contemporary), maar na een pijnlijk-komische herwerking van een Chinees propagandalied over Tibet, focust dit portret zich meer en meer op het werk van Xiao Ke en Zhou Zihan zelf. De vragen blijven, maar het zijn nu de kunstenaars zelf die ze stellen en beantwoorden.

Jerome Bel maakte furore met zijn portretten van dansers, waarbij hij hen uit de schaduw van de danstraditie rukte, waarin zij als instrumentalist onzichtbaar waren, als slechts uitvoerders van andermans werk (Cunningham, Bausch) of een genre (ballet). Maar jaren eerder al, op uitnodiging van festivalleider en dramaturg Tang Fu Kuen die nu aan Softmachine meewerkt, maakte Bel samen met Pichet Klunchun in 2005 een duet voor het Bangkok Fringe Festival. De deconstructie van een traditie, de emancipatie van de ander – de danser, had zijn oorsprong in een dialoog tussen vreemden.

De dialoog tussen vreemden komt in de voorstellingen in CloudChamber maar beperkt op gang. De harde werkelijkheid van wie het geld heeft en daarmee het beeld bepaalt, wordt niet echt doorbroken. Tegelijkertijd is er in de verwarring over wat nu ‘oorspronkelijke’ stemmen en ‘actuele’ posities zijn een boel te halen. Zeker wanneer je vooraf aan de voorstelling een uur de tijd neemt om de achtentachtig interviews in te duiken. Daar krijgt ‘de’ Aziatische kunstpraktijk, zoals die zich uitstrekt via vele metropolen, maar ook in kleinere gemeenschappen, een veelkoppig smoel, waar het in de voorstelling door alle understatements soms aan ontbreekt.

Foto: Lan Kian Yan