‘Maar jij bent de baas. Wie ontslaat de baas?’ vraagt actrice Mathilda zich vertwijfeld af wanneer het nieuws haar bereikt dat regisseur Fabio wellicht ontslagen wordt. Het antwoord is droog en snedig: ‘De Raad van Toezicht.’

Het theatergezelschap zit in zwaar weer: actrices Mathilda en Bella (Gonca Karasu en Frieda Barnhard) en regisseur Fabio (Thomas Höppener) trekken al tijden geen volle zalen meer en de marketingafdeling neemt geen genoegen meer met vage omschrijvingen van vage voorstellingen over ‘hoe te dealen met het leven’. Er zit maar één ding op: in zee met voetballer Mario (Jim Bakkum), die na bericht te hebben gekregen dat hij ongeneeslijk ziek is, een voorstelling, sorry, show wil maken over zijn leven.

Stervende man klopt aan bij een stervend theater, en zo komen twee kemphanen tegenover elkaar te staan. In een decor dat de zaal spiegelt, compleet met rood pluche, theaterstoelen en een lijsttoneeltje met balkon, gaan cynisme en idealisme het gevecht aan: wie is er bijzonder genoeg om zijn verhaal te mogen vertellen? Wat wordt gekwalificeerd als echte kunst en goed theater? Puccini- en Wagner-fans gingen nog met elkaar op de vuist, maar tegenwoordig maakt Gen Z de dienst uit, en is Kunst met een hoofdletter intussen niet allang teloor gegaan?

Iedereen in de cast zit goed op z’n plek: Höppener als de onbeschofte maar onzekere regisseur, Barnhard en Karasu als ijzige lovers en Bakkum als naïeve maar eerlijke buitenstaander. Regisseursduo Jan Hulst en Kasper Tarenskeen levert, zoals we inmiddels van ze verwachten, een bijdehante, scherpe voorstelling af, met een slimme tekst (Tarenskeen) en harkerige personages. Dit keer met een flinke dosis meta-humor: niet alleen wordt er de draak gestoken met ‘het theaterveld’, ook het ‘theaterstuk binnen een ’theaterstuk’-gegeven wordt bij de hoorns gevat. Het Charlie Kaufmangehalte is verrukkelijk hoog.

Onder de grote gesprekken over kunst, schuilen natuurlijk de nog grotere levensvragen, over verbinding, familie, troost, en waar je het allemaal voor doet. Mario haalt troost uit een zonsopkomst en Fabio weet niet hoe snel hij dat onderuit moet trappen, want dat is natuurlijk veel te cringe. Elke poging tot oprechtheid, elke emotie die Mario deelt rondom zijn ziekteverloop, want opgevangen met botheid en onvermogen.

Daar zit ook de heerlijkheid in, natuurlijk. Elk personage gedraagt zich als een klein kind, niet in staat te communiceren en met korte lontjes. Niets zo leuk als kijken naar een stelletje rotzakken die langzaam maar zeker hun angsten onder ogen moeten komen. Hoeveel deze zelfingenomen kunstenaars ook rebelleren tegen massa-entertainment, ze leggen toch een weg af die alle hokjes van een toegankelijk verhaal afvinkt; Showmeister is gevat én heeft alle ingrediënten van een dramatische komedie.

Je kunt niet leven op nihilisme en eeuwige schamperheid, lijkt Showmeister te willen zeggen, maar de voorstelling waarschuwt ook direct voor het andere uiterste, want in romantisch vereenvoudigd idealiseren vind je ook geen kant-en-klare antwoorden. We zijn op de wereld om elkaar maar te helpen, lijkt na veel ploeteren de oprechte conclusie te zijn, maar helemaal zonder ironie wordt die boodschap (gelukkig) nooit.

Met name het einde ontspoort heerlijk in meta- en Kaufman-gekte. Wat is echt, wat is nep, wanneer is iets dood of voorbij, en uiteraard het belangrijkste: wanneer is iets cringe en wanneer raakt het je? In een mengsel van pretentie en pop weet Hulst & Tarenskeen toch weer de spijker op de kop te slaan.

Foto: Sanne Peper