In zijn nieuwe voorstelling Satan onderzoekt de Zweede performancekunstenaar Iggy Malmborg welke rol illusie speelt in de relatie tussen publiek en kunstenaar. Is het publiek naïef om blind te vertrouwen op de maker of maakt deze misbruik van het publiek wanneer hiermee gespeeld wordt? Het resulteert in een metatheatrale vertelling die met een onbevredigende sisser afloopt.

Iggy Malmborg is geen vreemde op het gebied van illusie en metatheater. In Physics and Phantasma (2021) zette hij taal en licht vernuftig in om het publiek voortdurend op de hoede te houden en was hen keer op keer succesvol een stap voor. Waar deze performance voornamelijk de specifieke theaterervaring van die avond probeerde te ontregelen, gaat Satan een stap verder en worden twee dominante vormen van theater onder de loep gelegd. Door middel van een lange en vermeend autobiografische monoloog bekritiseert Malmborg zowel het oprechte imago van storytellers als de meer pretentieuze air die performancekunstenaars met zich meedragen.

Net als in zijn vorige werk, blijkt uit alles dat Malmborg haarscherp in de gaten heeft met welke verwachtingen het publiek de zaal binnenstapt. Voor de liefhebbers van het hippe, underground, high brow en experimentele performancekunst worden er specifieke toespelingen gemaakt naar bekende hotspots in Berlijn. Malmborg doet geen enkele poging om de verschillende theatrale middelen te verbergen. Diegenen die de overdaad aan ironie sinds de opkomst van het metamodernisme inmiddels helemaal zat zijn en verlangen naar meer oprechtheid in het theater, worden op hun wenken bediend met de vele verhalen uit Malmborgs jeugd. Deze beide kanten worden zowel in vorm als in het narratieve frame vakkundig met elkaar verbonden, maar raken zo verstrikt in een metatheatraal web.

In een plottwist tegen het einde van de voorstelling blijkt dat we niet geluisterd hebben naar het levensverhaal van Malmborg, maar dat een jeugdvriend de echte Malmborg vermoord heeft, zijn identiteit gestolen heeft en nu met het verhaal van Malmborg ook zijn publiek en carrière gekaapt heeft. Het leidt het begin van een vrij cynisch einde in, waarbij de conclusie lijkt de zijn dat échte kunstenaars, de verhalenvertellers die geloven in de kracht van kunst, kansloos zijn tegenover gierige egoïsten die zonder blikken of blozen over lijken gaan om (sociaal, cultureel of financieel) kapitaal te verdienen.

Het probleem is echter dat het fundamentele, metatheatrale karakter van Satan die de kunstmatigheid van het verhaal bewerkstelligt, het vertrouwen van het publiek ondermijnt dat juist noodzakelijk is om de oprechte storytellingkant optimaal uit de verf te laten komen. Zo valt in het programmaboekje al te lezen dat illusie een grote rol speelt in de voorstelling en wordt er gehint dat dit niet het echte levensverhaal van Malmborg is. Wanneer elke aarzeling en verspreking ook op de boventiteling terug te lezen is, valt Satan niet meer uit deze metatheatrale dimensie te trekken. In plaats van in het narratief op te gaan, blijf je afwachtend zoeken naar welke illusie het publiek voorgehouden wordt.

Malmborg is een slimme performancekunstenaar die de kneepjes van het vak goed in de vingers heeft. Hij weet de twee lagen voldoende uit te diepen, zonder de balans te ver naar een van beide kanten door te laten schieten. Al voor de climax vloeien de twee subtiel in elkaar over. Wanneer hij vertelt over zijn schooltijd breekt in zijn gezicht even het persona van de zelfingenomen kunstenaar door, zichtbaar genietend dat het publiek zijn verhaal als zoete koek slikt.

Malmborg heeft zijn levensverhaal ingekort tot een handvol hoofdstukken over zijn relatie tot religie, zijn schooltijd en zijn familie. De vertelling zit vol anekdote, religieuze verhalen en lokale Zweedse legendes die symbool staan voor grotere, maatschappelijke problemen. In een omarming van zijn persona als pretentieuze, kritische kunstenaar is hij het publiek voortdurend een stap voor en laat hij de symboliek net subtiel genoeg naar voren laten komen zodat een meer ervaren toeschouwer zichzelf trots op de schouder kan kloppen dat hij dit gezien heeft. Malmborg versmelt met dit persona en maakt zo van Satan, om het in pretentieuze kunstfilosofische termen te stellen, een simulatie van een pretentieuze theatermaker waar Jean Baudrillard u tegen zegt.

Het is probleem is dat de ervaring van een simulatie van buitenaf niet te onderscheiden is van the real deal. De conclusie lijkt in beide gevallen te zijn dat een publiek dat naar oprechtheid verlangt naïef is en dat zij altijd misbruikt zullen worden door geldbeluste ‘kunstenaars’.  Noch Malmborg noch zijn persona verbinden consequenties of gevolgen aan deze twee conclusies, waardoor het onduidelijk blijft wat Malmborg nu precies met Satan bedoelt te zeggen. Is een publiek echt naïef door mee te gaan in de ongeschreven theaterregels? Zijn alle kunstenaars per definitie duivelse verleiders en gierige manipulatoren? Wat betekent dit voor de verhouding tussen kunstenaar en publiek? Hoe slim en vakkundig de voorstelling ook in elkaar zit, na negentig minuten verlaat je toch de zaal met het gevoel dat het hoofdgerecht nog moet komen.

Foto: Rolf Arnold