In Milky Way, de eerste eigen theatervoorstelling van Freek Nieuwdorp bij Maas theater en dans gaan drie spelers in tegen de zwaartekracht. Samen met Art Srisayam en Arnold Put neemt Nieuwdorp het publiek voor een uur mee naar een gewichtloze ruimte. Of in ieder geval een ruimte waar gewicht verwaarloosbaar is, zolang je mensen om je heen hebt die je opvangen als het allemaal te zwaar wordt.

Een jongen stapt op krukken het toneel over en vindt plaats op een tribune waar een groot reclamebord boven hangt. Milky Way staat erop. In de verte klinken spelende kinderen, maar waar hij zit is er niemand. Zijn moeder belt om te zeggen dat ze hem niet kan komen ophalen. Je destilleert iets als ‘Papa zou het toch doen?’ uit het gebrabbel door de telefoon. Een kind dat niet wordt opgehaald, het is een pijnlijk herkenbaar tafereel.

De jongen, gespeeld door Nieuwdorp, speelt met een stuiterbal die vanuit mijn plek in het publiek lijkt op een kleine wereldbol. Hij gooit hem omhoog, vangt hem op, kijkt ernaar. Vanuit de ruimte naar de aardbol kijken zou een overweldigende liefde voor de aarde teweeg moeten brengen. Misschien is dat wel wat er tijdens de voorstelling met deze jongen gebeurt. Misschien moet hij even de ruimte in om te gaan houden van zijn eigen kleine plekje op de wereld.

Als er vanuit zijn sporttas twee andere spelers tevoorschijn komen, Srisayam en Put, ontstaat die ruimte langzaamaan. Er begint een fysiek spel van drie dansers die aftasten wanneer ze op elkaar kunnen leunen en wanneer ze alleen kunnen staan. Het roept een vraag op die de hele voorstelling bijblijft. Is elkaar de lucht in helpen niet al het grootste verzet tegen de zwaartekracht?

Tussen geestige en vertederende dansscènes door stelt de jongen grote vragen. Wat is de aarde eigenlijk? Hoe groot is die? En wat is er daarbuiten? Het zijn vragen die opkomen als je voor het eerst leert dat er nog een wereld ligt buiten jouw eigen kleine wereldje. Als je leert dat er 8 miljard mensen op de aarde leven, bijvoorbeeld. En dat een rondje rond de aarde ruim 40.000 kilometer lang is. Dat de aarde ronddraait, om zichzelf en om de zon. Als de jongen zijn ogen sluit, naar binnen keert, dan denkt hij het te voelen, al die ruimte, al dat draaien. En juist op dat moment draait de tribune.

Er verschijnt een mat. Zo’n dikke mat waar je jezelf gerust op kon laten vallen als je te hoog in de touwen was geklommen tijdens een gymles. Precies dat is wat de twee dansers de jongen leren doen. Steeds meer durft hij zich te laten vallen. En wat blijkt? Niet alleen de mat, maar ook zijn twee tegenspelers zijn daar om hem op te vangen. Als de mat rechtop gezet wordt, verandert hij in het pronkstuk van de voorstelling: een muur van klittenband. In grijze wolkenpakken springen ze tegen de muur op en hangen ze ondersteboven. Als ze stukje bij beetje een paar centimeter naar beneden zakken, houdt de zaal de adem in. Het is een prachtig idee, dat voor hilariteit zorgt.

Opvallend is wel dat juist bij dit deel van de voorstelling de limieten van zwaartekracht het meest aanwezig zijn. Je hoort het kraken van loslatend klittenband. Daar waar de spelers in de rest van de voorstelling gewichtloos lijken en met een bijzondere elegantie van hoogte wisselen, word je hier opeens weer bewust van de beperkingen van gewicht.

Er zit erg veel plezier in deze voorstelling. Voor zowel de spelers, als het publiek. Iemand leerde mij ooit dat je moet lachen als je ondersteboven hangt. Het bloed stijgt naar je hoofd, je verliest de controle die je normaalgesproken over je adem hebt en begint te lachen. Als de drie ondersteboven aan de wand hangen, vlak voor het einde, dan lachen ze. Behendig laten ze zich uit hun pakken zakken. De grijze wolken trekken weg.

De aandoenlijkste momenten in deze voorstelling zijn misschien wel die van kleine aanrakingen tussen de spelers. De een legt het t-shirt van de ander recht, handen raken elkaar even terwijl ze ondersteboven hangen. Als langzaam het geluid en het licht van het begin terugkomen, horen we de moeder aankomen. Ze komt hem ophalen. Misschien zijn we toch niet zo alleen.

Foto: Bart Grietens