Er zijn twee soorten weten. Het rationele, beredeneerde weten en het fysieke, instinctieve. In Manes door La Fura dels Baus, een stuk uit 1996 dat dezer dagen in coproductie met het Parktheater in Eindhoven wordt hernomen, wordt het fysieke weten geprikkeld. Publiek en performers worden daarvoor gelijktijdig ondergedompeld in een ruig en mystiek universum waarin ook het lichaam van de kijker steeds moet worden ingezet om de handeling te kunnen volgen en om veilig te blijven.

Van alle kanten wordt dat kijkerslichaam geprikkeld. Rustig zitten en alles overlaten aan het oog en het brein is er niet bij. Het mag dan donker zijn in de Philipszaal, het eerste wat je tegemoet golft bij het binnenlopen zijn de geur van vuur en een imponerende beat. Hoog op een stellage zitten een man en een vrouw in zwarte capes aan weerszijden van een vuur met daarboven een rooster. Ze slijpen hun messen en smijten lappen vlees op het rooster. Neus en oren worden duidelijk aangesproken. Maar binnenlopen in een donkere zaal, door tegenlicht beschenen en met los zand over de gladde vloer gestrooid: dat zet nog iets anders aan in je lijf. Op de tast ga je deze ervaring aan.

Dit werk wil niet via geordende, cognitieve paden tot je komen. De makers willen op een ander level bij je naar binnen. Er is geen chronologie, maar een ongrijpbare opeenvolging van gebeurtenissen waar je achteraf misschien een volgorde aan toekent. Er is geen afgebakende ruimte voor de kijker (noch voor de performer). Telkens moet je aan de kant stappen, want veel van de taferelen worden op karren of verrijdbare palen getoond. Je hoort ze pas aankomen als ze vlak achter je zijn want de beats gaan onafgebroken door met een golvende intensiteit. In het halfduister zie ik drie mensen hand in hand achteruit deinzen, zodat ze niet worden besmeurd met water, meel, tomaat en macaroni. Er is geen taal, wel af en toe een schreeuw of een lach, waarbij het zoeken is naar context en dus raden naar de betekenis. Het is een zintuiglijk bombardement.

Een doodsklok klinkt. Ik zie twee houten karren als wiegjes op wielen. Op de karren staat een brandende fakkel en in elke kar zit een jonge vrouw met in haar armen een in lappen gewikkeld kind. Het kind wordt hen afgenomen en tussen de bezoekers op de vloer gelegd, in het zand met een brandend olielampje ernaast. Zijn ze dood, zijn dit de kinderen uit het nieuws, in Syrië, Afghanistan, Nigeria? Niemand treurt, we staan er stom van verbazing omheen. Twee mannen met een verrijdbaar rek met vleeshaken gaan de ruimte rond en rapen de baby’s op. Ze hangen ze aan de haken. Nu huilen de kinderen. Ik hoor het omdat ze zo dicht langs me heen worden gereden dat ik ze zou kunnen pakken en troosten. Een neiging die ik onderdruk. Ze zijn van hout. Het is niet echt. Maar wat een schimmig beeld bungelt daar, nu nog, in mijn hoofd.

Dit moet zijn wat Antonin Artaud in de jaren dertig van de vorige eeuw voor ogen stond met zijn idee van het theater van de wreedheid. Het is – zeker in vergelijking met de keurige beleefdheid die in zijn tijd de ontvangst van publiek in de pluchen schouwburgen definieerde – een ‘wreed’ soort omgang met het lichaam van je kijker, om het zich tegelijkertijd zo onzeker te laten voelen en medeplichtig te maken aan het slagen van de theatrale opvoering. Je moet goed opletten: het spel is overal, alles is vies, de vloer steeds glibberiger, overal is vuur. Je wil niks missen, je wil niet vallen en je wil je niet branden. Welk gevoel wint: de opwinding van het meehelpen aan het slagen van de gebeurtenissen, of de onzekerheid van waar je wel of niet moet zijn?

De tableaus, vormgegeven met grof hout, metaal, naakte lijven, lappen stof en dode dieren, hebben regelmatig iets weg van een ritueel rond geboorte, dood, eten of seks. Daarmee zijn de lichamen van de performers ook onze lichamen, universele lichamen, hoe breed of smal, groot of klein ook. Al zien we er bij onze geboorte ook uit als een geplukte kalkoen, al sterven we door een hamer op ons hoofd: we moeten in de tussentijd eten om zelf in leven te blijven en we moeten seks hebben om de soort te laten voortbestaan. En we kunnen niet weg uit dit mystieke pandemonium. De groene bordjes die rationeel de uitgangen aanwijzen zijn nauwelijks nog zichtbaar – vandaag misschien nog wel minder dan in 1996. Doorgaan dan maar, met de schimmen mee, op de tast. Hou me vast, drink nog wat, en glij niet uit over het bloed, de melk, de baby’s op de vloer.

Foto: Eva Freixa Agusti