Het begint met wanhoop: hoe kunnen we een voorstelling maken over ons koloniale verleden in het voormalige West- en Oost-Indië, over slavernij, welke invalshoek met je kiezen, wat hebben wij witte mensen daarover te vertellen anno 2021? Actrice Patsy Kroonenberg vraagt zelfs om uien om tranen te kunnen opwekken en haar wanhoop theatraal te maken.

Dat met de ‘uien’ is een licht-ironisch, maar niet minder effectieve openingsscène van de voorstelling Koken voor Tjampakka van de Veenfabriek en Het Nationale Theater als onderdeel van de landelijke manifestatie Theater voor Keti Koti. Op 1 juli herdenkt Nederland de afschaffing van de slavernij. Acteur Anton de Bies sluit zich aan bij de vraag van Kroonenberg: ‘We noemen het gauw een zwarte bladzijde uit de geschiedenis, maar dat is een zo negatief woord. Ik vind donkere bladzijde veel beter.’

Van een echte voorstelling is dan ook geen sprake in deze zogenoemde Veenproef, een idee van de Veenfabriek uit Leiden om de deuren van het repetitieproces voor toeschouwers open te zetten en, tijdens een maaltijd, mee te denken en mee te praten. Onderdeel van de voorstelling is ook een gezamenlijk bezoek aan de tentoonstelling Slavernij. Tien waargebeurde verhalen in het Rijksmuseum Amsterdam. Elementen uit die indrukwekkende tentoonstelling keren terug in de voorstelling.

Culinair storyteller Maureen de Jong begint bij vroeger, bij de vijf specerijen waar die hele 400 jaar lange koloniale, gewelddadige geschiedenis om draait: foelie, peper, kruidnagel, nootmuskaat, kaneel. De Javaans-Surinaamse maaltijd die wordt geserveerd is vol van kruiden uit de gekoloniseerde landen met tot slaafgemaakte mensen. Een van de ‘slaaven’ is Tjampakka uit de titel, een jonge vrouw die een hoofdrol vervult in het toneelstuk Kraspoekol; of de Slaaverny (1800) van Dirk van Hogendorp, resident in Oost-Indië en fel hekelaar van de slavernij. Zijn toneelstuk waarin hij de verbetering van het lot van slaven bepleit en zelfs algehele afschaffing van slavernij werd bij de première op 20 maart 1801 in de Haagse Schouwburg wegens tumult in de zaal vroegtijdig afgebroken door onder meer voorstanders van het koloniale bewind. In 1990 maakte Carel Alphenaar er een prachtig hoorspel van voor Het Theaterfestival in Rotterdam met prominente rollen voor Kitty Courbois, Marien Jongewaard en G.B.J. Hiltermann.

Bij Koken voor Tjampakka worden enkele scènes uit het toneelstuk gespeeld en voorzien van de nodige context. Acteur Billy de Walle leest een fragment uit de inleiding voor en hieruit blijkt hoe visionair Van Hogendorp was. In het muzikale aandeel mogen we even luisteren naar de Tielman Brothers, maar niet te lang want dit is nostalgische Indo-rock. Dan nemen de musici het zelf over en spelen live op gitaar (De Walle), trombone (Bastiaan Woltjer) en onder meer de tambú – een trom (De Bies).

Het publieke aandeel is altijd interessant: een van de toeschouwers mist Multatuli in het geheel, een ander zegt dat hij het Indo-gevoel zoals De Walle dat in een mooie monoloog presenteert herkent en een derde laat weten dat ‘we niet moeten vervallen in slachtofferschap’. Ook educatie is van belang. Maar toch is veel van het slavernijverleden onbekend; zelfs het begrip ‘keti koti’ moet, volgens de spelers, uitleg krijgen.

Aan het slot, als toeschouwers en betrokkenen op de tambú dansen en zingen, roept Kroonenberg deze opmerkingen tussen de vrijheidsregels door. Dat is een mooi theatraal moment en geeft vorm aan de verwarring en wanhoop, waarmee het allemaal begon. Deze Veenproef is een interessante zoektocht, maar ontbeert scherpte, diepgang en vooral miste ik, zoals de mevrouw die Multatuli noemde, een breder perspectief. Er loopt veel door elkaar, Nederlands-Indië in de Oost en de West-Indische eilanden. Begrijpelijk en ook heftig is dat Jan Pieterszoon Coen als een karikaturale kop op een speer wordt getoond, hij was immers in 1621 verantwoordelijk voor de genocide op het specerijeneiland Banda diep in een uithoek van Indonesië. Zo bloedig werd dus het monopolie op specerijen  bevochten. Maar dat is inmiddels alom bekend en makkelijk scoren. Maar wáárom specerijen in de VOC-tijd zo geliefd waren, blijft onbelicht. Het was meer om de geur alleen.

Wie de Slavernijtentoonstelling in het Rijksmuseum zag, valt op dat die indrukwekkend is omdat er een dwingend perspectief wordt geboden. Bij Koken voor Tjampakka overheerst de twijfel van de makers. Dat klopt omdat de vorm een ‘proeve’ is, een veilig probeersel, maar het onderwerp verdient meer gedurfde en uitgesproken scènes. Pas dan kan het publiek zelf uitgedaagd worden zijn of haar gedachten te formuleren.

Foto: Anne Harbers