Introdans opent het seizoen met Fall, een programma dat verwijst naar het najaar en naar de gelijknamige choreografie van Sidi Larbi Cherkaoui, waarmee de avond eindigt. Het is een samengesteld programma van drie stukken waarbij muziek, beweging en toneelbeeld elkaar continu volgen en versterken. Prachtig, maar het wordt pas spannend op de momenten dat het schuurt en blijkt dat het individu een bijzondere rol heeft in elk van de stukken.

Wanneer het doek opgaat, is het toneel kort belicht. Heel even zien we vijf dansers in lange zwarte rokken – drie mannen en twee vrouwen – en een achterdoek waarbij een zwart vlak omkaderd wordt door een brede rand van licht. Dan wordt het een paar tellen weer donker. De aandacht is gegrepen, de toon gezet.

In Kaash (2002) van choreograaf Akram Khan, waar de avond mee opent, is de muziek leidend. Nitin Sawney componeerde een soundtrack waarbij hij zware drums afwisselt met vocale ritmes die in de Indiase khatakdans gebruikt worden. De dansers volgen de compositie met krachtige armbewegingen – de polsen gebogen – die grote cirkels en lange lijnen vormen, terwijl hun benen stevig gegrond zijn, zoals bij martial arts gebeurt.

Patronen volgen elkaar op en het toneelbeeld van beeldend kunstenaar Anish Kapoor versterkt het meditatieve karakter. Het kader van licht rondom het zwarte vlak tegen de achterwand verandert van wit naar de voor Kapoor kenmerkende rode kleur, waardoor het zwart soms naar voren lijkt te komen en dan weer verandert in een diep, zuigend gat.

Dit is dans in pure vorm, waar je moeilijk genoeg van kunt krijgen. De cadans is aangenaam, zowel energiek als rustgevend. De momenten waarop je bij de les wordt gehouden, zijn zorgvuldig gekozen. Een danseres verstilt tijdens een solo om met geknakte pols tussen duim en wijsvinger een denkbeeldige lijn omhoog te trekken. Op een ander moment staan de dansers ineens voor op het toneel en kijken het publiek in. Wanneer een mannelijke danser in stilte met zijn rug naar het publiek zijn spieren en armen fascinerend laat kronkelen en draaien, en hij steeds verder achteroverbuigt, is het stuk even plotseling afgelopen als het begon.

Zodra het doek sluit, wordt er een film op geprojecteerd. Fall – de dansers warmt het publiek vast op voor het pronkstuk dat straks vertoond zal worden. Een groot ensemble van ongeveer 25 dansers vormt een compacte groep in de repetitiestudio. Een voor een maken de dansers zich los uit de groep en worden ze aan het publiek voorgesteld, ieder met een eigen bewegingstaal. Deze film is niet alleen een sympathiek gebaar, maar zorgt er ook voor dat je de groep op het toneel later niet meer als een homogeen ensemble ziet, maar als een gemeenschap van uiteenlopende karakters.

Eerst volgt het duet Pure (2013) van Sidi Larbi Cherkaoui. Drie witte schermen zijn naar het midden van het podium gericht, een man en vrouw zijn in het wit gekleed. In een dikke laag rook die de vloer uit het zicht onttrekt, draaien zij om elkaar heen. De vrouw wordt door haar partner opgetild en de twee houden elkaar in balans.

Pure is een dramatisch duet, waarbij de gebruikte symboliek en de visuele effecten wel erg letterlijk zijn ingezet. Wanneer de twee steeds intenser bewegen en harder om elkaar heen draaien, wordt het evenwicht verstoord en blijft de vrouw alleen achter. Met een Japanse kalligrafeerkwast wil ze de witte schermen beschilderen, maar besluit zichzelf als doek te gebruiken. Als de man terugkeert om deze littekens met een lap weg te poetsen, raakt ook hijzelf bezoedeld, en blijft uiteindelijk alleen achter.

De zwarte verf op de huid en witte kleding, de melancholische muziek en de continu terugkerende rook laten weinig aan de verbeelding over. Dat het stuk toch authentiek overkomt, is waarschijnlijk te danken aan het feit dat alleen dansers die in het gewone leven een paar vormen, het mogen uitvoeren.

Het slotstuk Fall wordt dit seizoen voor het eerst door Introdans opgevoerd, de eerdere twee stukken staan al langer op het repertoire van het gezelschap. Hoewel Fall een choreografie is voor een grote groep, blijkt ook hier het individu uiteindelijk belangrijk. Dunne, wapperende witte doeken omlijsten het toneel, eerst laag alsof ze de wanden van een zwembad vormen, maar al snel trekken de muren op. Twee mannen komen vanuit een voorste hoek het toneel op en rollen over de punten van hun voeten naar de grond; een verwijzing naar de spitzen waarop het stuk in de oorspronkelijke uitvoering werd gedanst.

Cherkaoui maakte het werk in 2015 voor het Ballet Vlaanderen. Deze tegenstelling tussen het gebruik van de zwaartekracht in de moderne dans en het optrekken, springen en liften uit het klassieke ballet is een rode lijn in de veertig minuten die volgen. Dansers komen op vanuit de hoeken van het decor en kruipen onder het doek vandaan of verdwijnen eronder. Ze vormen trio’s en duo’s, waarbij de vrouwen zo hoog en lang mogelijk gelift worden en slechts kort de grond raken, of in balans worden gehouden terwijl zij met gestrekte lijnen omhoog en in de verte reiken.

Steeds vaker wint de zwaartekracht en worden de dansers naar de grond getrokken, terwijl het decor en kostuums langzaam van kleur veranderen. Toch wordt het stuk nergens zwaar of rauw. Bewegingen blijven vloeiend, grondwerk blijft gecontroleerd, de muziek van Arvo Pärt blijft altijd aangenaam.

Pas als zichtbaar wordt dat deze oogstrelende choreografie technisch veel van de dansers vergt, gaat het een beetje schuren. Liften schijnen lastiger vol te houden, een enkele balans wordt minder stabiel. Het zijn juist deze momenten waarop het stuk de esthetiek overstijgt. Als tegen het eind geen duetten en trio’s meer worden gedanst, lijken de dansers alleen op eigen benen de zwaartekracht zowel te kunnen omarmen als weerstaan.

Foto Fall: Hans Gerritsen