Het jaarlijkse Afrovibes Festival trapte zijn twintigste seizoen af met een rijk gevuld programma in een stampvol Frascati. De voorstelling met acht dansers van de Rwandese choreograaf Wesley Ruzibiza opende de avond met verve.

De bolero uit de titel verwijst uiteraard naar de beroemdste bolero uit het repertoire, die van Ravel. Het hypnotiserende, herhaalde thema uit deze orkestcompositie klinkt aan het begin van de voorstelling in een elektronische versie als een bloedeloos begeleidend melodietje. In een latere fase van de compositie van Chandresh verdwijnt het thema, om uiteindelijk terug te keren in zijn oorspronkelijke orkestrale gedaante.

Over de geluidsinstallatie klinkt tegelijk een Franstalige tekst, zo vervormd dat die niet te volgen is. Gelukkig ligt bij het betreden van de zaal op elke stoel een print met de Engelse vertaling. Het blijkt een scheppingsverhaal en een duidelijke handleiding om het stuk te volgen.

De choreografie is gestructureerd in verschillende delen die de fases in dat scheppingsverhaal illustreren. De eerste fase begint met de dansers liggend op de grond terwijl zij in golvende bewegingen tot leven gewekt worden. Eenmaal overeind, vormt zich een cirkel van waaruit expressieve soli ontstaan afgewisseld met strak gechoreografeerde ensembles.

Daarna evolueert de groep in hecht ensemblewerk, explosieve soli en zeldzame duetten. Bepaalde sequenties bevatten gestampvoete passages met gewapende armgebaren die naar Afrikaanse patrimoniale praktijken zouden kunnen verwijzen, maar in zijn totaliteit is er sprake van een redelijk standaard moderne-dans-idioom.

Het gedicht spreekt over de schepping door een opperwezen van verschillende generaties menselijke wezens. Het verklaart daarbij hoe de schepper-met-de-vele-namen eerst twee mislukte pogingen in het werk stelt om mensenwezens te scheppen: de eerste generatie verzandt in ijdelheid en machtswellust en de tweede lukt het niet hun krachten te verenigen. De derde poging echter slaagt daar wel in en de schepper schenkt deze laatste generatie een aantal kwaliteiten waarmee zij erin slagen een ritme te creëren dat hen allemaal tezamen brengt.

Dat is het moment dat voor het eerst Ravel ten voeten uit weerklinkt. De dansers voeren obsessief herhaalde bewegingen uit op het dwingende ritme. De versterking neemt gaandeweg zulk een volume aan dat het publiek zich kan wanen in een van de Afrikaanse hoofdsteden aan de kust waar cafés, restaurants, CD-handelaren elkaar op straat om het luidst beconcurreren.

De choreografie krijgt daar ook een heftigere impact. Vanaf nu tot en met de keiharde ontlading aan het slot vormen muziek en dans een hechte eenheid en voegen de strakke bewegingen zich naadloos bij de onontkoombare compositie.

Het komt dan ook niet als een verrassing dat tot twee keer aan toe een situatie ontstaat waarbij het ensemble zich dansend schaart om een enkele danser die aangespoord door de rest over zijn grenzen heen moet gaan, een situatie die dadelijk dat andere mythische (dans)verhaal in herinnering roept: in plaats van een bolero, zijn we getuige van een Oost-Afrikaanse Sacre du printemps.

Het is jammer dat de tekst van het gedicht niet een prominentere plaats inneemt binnen de integrale choreografie, maar alleen als een soort bijlage beschikbaar blijft en dus ook te negeren is, terwijl het onmisbare steun geeft om de voorstelling mee te lezen voor het publiek.

Foto: Marie Charbonnier