In een fel wit tl-tegenlicht stappen vier drarries naar voren – stoere poses, hoodie diep over de ogen. Hoe dikker ze zich opblazen, hoe kleiner ze zich voelen – een cliché als een huis. Het gezelschap Jr.cE.sA.r schetst een generatie verloren lopende migrantenkinderen weinig subtiel, maar wel met een drive die je gekluisterd houdt. Met dank aan de puls van Fikry El Azzouzi’s tekstbewerking en de beat van muzikant Cesar Janssens.

Woede. Haat. Woede. Haat. Woede. Haat. Honger. Honger. Honger. De drarries stellen zichzelf voor in een spervuur van kernwoorden, ratelend als een geweersalvo. Weggesmeten. Rot fruit. Niet welkom. Deze kleine straatcriminelen, hoerenlopers, wietrokers en all-round ongeleide projectielen hebben geen plek – thuis is men ze liever kwijt dan rijk, de witte gemeenschap bekijkt hen achterdochtig, de wasserette is schuilplaats en uitvalsbasis voor hun doelloze zwerftochten in een zwijgende zwarte stad.

Die stad krijgt op het podium minimalistisch vorm achter een scherm van vallende regen die de hele voorstelling lang op het voorplan roffelt, en tegelijkertijd dient als projectiescherm voor grafische animaties – witte lichtflitsen zijn het, als de laatste sporen van hoop in een verder hopeloze setting. De wastrommels rechts achteraan vormen de muziek-machinerie voor Cesar Janssens, die er een grootstedelijke soundscape uit tovert.

Fikry El Azzouzi, auteur van de bekroonde roman Drarrie in de nacht (2014) die als basismateriaal diende voor de theaterbewerking, staat mee op scène. Hij heeft zijn collega-acteurs poëzie in de mond gelegd, zij het van een eerder ongekuiste soort. De theatertekst is een vibrerende mengelmoes van korte, bijtende frasen die worden uitgespuwd, gehijgd, gescandeerd, gebeatboxed, gehiphopt. Er wordt plat Antwerps, Arabisch, Frans, Engels en Nederlands gesproken, gezongen en geschreeuwd. ‘Scoot over mijn moeder of ik bombardeer die dikke tachna van u moeder.’ Er zijn rituele formules – ‘Laa hawla wa laa quwata illa billah’ – maar evengoed flarden uit populaire popcultuur.

Kortom: de tekst is één lange stroom ritmische taal die meer dan eender welke sociologische studie ook iets vertelt over deze jongeren: dat ze niet één ding zijn, dat ze niet enkel van niet-westerse afkomst zijn, of schoolverlater, of moslim, maar dat ze véél tegelijk zijn: ook jong, geil, verliefd, kwaad, op zoek naar zin. Hun hele veelzijdige identiteit balt zich in de taal. El Azzouzi die, vrij naar Raymond Van het Groenewoud ‘Twee drarries op het strand’ zingt: hilarisch én veelbetekenend.

Dezelfde versmelting doet zich voor in de muziek, waar de muzikale agressie van all-times punker Cesar Janssens en de soulvolle vibes in de stem van Junior Akwety een grillig en onvatbaar universum schetsen. Misschien is het net omdat taal en muziek op zich zoveel verscheidenheid creëren dat de clichématige invulling van het dramatische niveau dat daarbovenop komt zo schril afsteekt. De vier personages uit El Azzouzi’s roman krijgen maar schetsmatig gestalte.

Dat is enerzijds te wijten aan de fragmentarische structuur van de voorstelling – een losse aaneenrijging van scènes van wisselende kwaliteit – maar anderzijds ook aan de nogal groteske insteek van de performers. Er is de dodelijk verliefde Fouad (Said Boumazoughe), de radicaal bekeerde Kevin/Karim (Rashif El Kaoui) die zijn afwezige vader haat, de zelfverklaarde womanizer Maurice (Akwety) en Ayoub (El Azzouzi), beschouwer en verteller van het verhaal. Dat ze onder hun stoere taal worstelen met hun demonen en zich verliezen in een gebrek aan levensperspectief, is duidelijk. Maar de stereotiepe manier waarop ze dat doen laat weinig geloofwaardige kwetsbaarheid toe. Het drama dat de drarries treft valt dan ook op droge grond, zeker aangezien regisseur Junior Mthombeni daarna voluit kiest voor de klucht die ook al in alle nevenrollen (vertolkt door Sabri Saad El Hamus) dreigde.

In talloze vooraankondigingen verklaarden de makers van Drarrie in de nacht dat ze met hun creatie een ‘hele generatie’ vertegenwoordigen, een ‘platform’ geven aan een groep jongeren die zichzelf zelden op het podium zien gerepresenteerd. Want dat het hen om die afspiegeling te doen is, staat buiten kijf: ‘Hugo Claus is niet representatief genoeg. Het is niet wie wij zijn. Er is geen binding, geen herkenbaarheid. Terwijl dat net de oerbetekenis van theater is’, zei Boumazoughe in een interview met De Morgen.

Los van het feit dat ik zelf zou betogen dat kunst niet bepaald veel te maken heeft met representatie, geloof ik vooral dat Drarrie in de nacht door zijn stereotypering van de personages zelfs die aanspraak niet waarmaakt. Hoeveel jongeren zouden zich werkelijk in deze clichés herkennen? Wat vooral luid klinkt is de honger van de makers – om gezien te worden, om erkend te worden, om een stem te hebben. Ze grijpen een platform voor zichzelf – en dat is perfect legitiem. Present dus, zeker. Met alle power die ze in zich hebben. Maar representatief?

Foto: Danny Willems