De voorstelling van de Koreaanse choreograaf Eun-Me Ahn neemt als uitgangspunt jonge dansers die in 2000, het jaar van de draak, geboren zijn. Ze zegt daarbij te focussen op kenmerken van Generatie Z. Feit is dat Dragons vooral een overdonderende explosie van energie is, een carnaval en discofeest ineen, met traditionele en moderne dans op vanzelfsprekende wijze naast elkaar gebruikt.

Naast de Gen Z dansers, of ‘millenium babies’, zoals Eun-Me Ahn ze noemt, is een hoofdrol weggelegd voor de isolatiebuizen die aan drie kanten van het toneel hangen. Ze komen in allerlei maten voorbij en doen dienst als voertuig, slurf, handpop, slakkenhuis, en vermomming. Niet alleen toont het multi-inzetbaar attribuut hoe humoristisch en eigen het werk van Eun-Me Ahn is, maar het gebruik van het alledaagse bouwmateriaal biedt ook een mooi tegenwicht voor zowel de ongrijpbaarheid van de projectiebeelden, die ook een integraal onderdeel van de voorstelling vormen, als de fragiliteit van sommige attributen en kostuums.

Een carnaval van paradewagens, waarbij meerdere dansers een fantasiewezen vormen met ieder een eigen geluid, wordt afgewisseld met opzwepende disco-achtige choreografieën, vol met strakke jazz-dans met indrukwekkende series van barrel turns en déboulés. Lange sobere zwarte jurken lenen zich weer uitstekend voor een meer ingetogen choreografie met veel ronde de jambes en lyrische cambrés.

Een raar soort intermezzo is wanneer de dansers persoonlijk voorgesteld worden aan het publiek aan de hand van korte, vooraf ingesproken introducties, waarvan de vertaling in knullig Engels op het doek wordt geprojecteerd. Dit wordt vooraf gegaan en begeleid door een choreografie die aan kunstschaatsen doet denken, met veel om elkaar heen ge-cirkel en glijden over de grond. Het kitscherige beeld in combinatie met de gesproken tekst doet denken aan Miss-verkiezingen, waarbij kandidaten van naam en toenaam worden voorzien terwijl ze fonkelend de catwalk aflopen.

Je kunt je afvragen of dit ironisch is bedoeld, om te laten zien dat dit een voorstelling is die gaat over een generatie die in de spotlight van sociale media is opgegroeid en zichzelf continu weet te etaleren. Of neemt de choreograaf de focus op haar dansers zo serieus dat hun biografie en beweegredenen om mee te doen simpelweg verteld mogen worden? Alhoewel de voorstellingsronde breekt met alle conventies van de podiumkunsten, is er ook niet echt iets tegenin te brengen. Het onderstrepen van de uiteenlopende soorten danstrainingen die de dansers genoten hebben, maakt ook dat je minder kritisch kijkt als bepaalde stukken niet exact gelijk lopen.

Door de veelheid ontsnapt de voorstelling sowieso aan elke vorm van een éénduidige lezing. Het bij elkaar zoeken van jonge dansers uit verschillende Aziatische landen (o.a. Taiwan, Indonesië, Maleisië, China en Japan zijn vertegenwoordigd) – waarvan velen getraind zijn in de traditionele dans van hun land of regio, maar ook in hip-hop of moderne dans – is ook meteen een manier om de mythe van het homogene Zuidoost Azië te ontkrachten. De op schermen geprojecteerde dansers – die weliswaar niet live meedansen – maken bovendien een beeld van lokale traditie én mondiale verbinding zichtbaar.

Een kritische lezing brengt wellicht aan het licht dat sommige elementen niet strikt noodzakelijk zijn. De geprojecteerde foto’s bijvoorbeeld hebben eerder iets van een moodboard, van nut tijdens het onderzoek voor de voorstelling maar niet direct onmisbaar en daarmee afleidend. Maar waarom zou je zulke minimalistische maatstaven toepassen, als je je ook kunt laten meevoeren door het feest dat Dragons is?

Foto: Sukmu Yun