Botanical Wasteland van theatermakers Suzan Boogaerdt en Bianca Vanderschoot alsook muziekcollectief Touki Delphine is duidelijk een reactie op een belangrijk geluid dat met alle klimaatprotesten steeds luider wordt: het moet een pleidooi wezen voor een radicale ommezwaai in hoe wij ons als mensen verhouden tot wat er van onze aarde nog rest. Deze video-installatie met live muziekperformance wil een signaal geven alsook een glimp in een kunstmatig groene wereld waar post-humans proberen te overleven na de puinhoop van onze eeuw.

Ik verkies deze recensie eens niet te beginnen met het verhaaltje, want op zich is de ecologische boodschap van de makers wel duidelijk; en daarbij ontbreekt een eigenlijke plot volkomen. Botanical Wasteland is meer een performatieve installatie, gebaseerd op een paar filosofische gedachten. Die sluiten aan bij wat in kritische cirkels weleens het ‘posthumanisme’ genoemd wordt, of het ‘antropoceen’, door Paul Crutzen in 2000 omschreven als een tijd waarin de mens niet meer centraal staat.

Zoals de naam het suggereert, geeft Botanical Wasteland een inkijk in een botanische wereld die een nieuwe balans zoekt met het puin dat de mens heeft gedumpt. Dat is ook de insteek voor de videokunst met animaties van Rodrik Biersteker. In eerder werk gingen Boogaerdt en Vanderschoot al kritisch om met de dominantie van onze beeldcultuur. Nu ommuren projectieschermen een soort broeikast, een overkoepelde tuin die erg doet denken aan de immense luchtdichte Biosphere 2-piramide in het Amerikaanse Arizona uit de jaren ’90. Die zou testen of we op Mars zouden kunnen overleven. De Hogeschool Rotterdam deed een soortgelijk experiment in het Rotterdamse havengebied in 2015 toen een Nederlands gezin drie jaar lang in een grote tuinkas leefde.

De tuinkast van Botanical Garden zit boordevol pneumatisch en technologisch-aangestuurd leven, een onvoorziene post-apocalyptische lusttuin waarover de mens geen vat lijkt te hebben. Zelfs het publiek mag niet deelnemen aan de happening die binnen de installatie plaatsvindt, want al gauw schuiven de schermen als rolluiken naar beneden en zit je voor het grootste deel naar geprojecteerde beelden te kijken.

Dramaturgisch komt het afsluiten van dit vreemde techno-terrarium overeen met de centrale gedachten van het posthumanisme. De makers exploreren die via tekstfragmenten van techno-feministe Donna Haraway uit haar A Cyborg Manifesto (1985). Haar gedachtegoed vormt ook de inspiratie voor een heuse serie, Future Fossils, die Boogaerdt en Vanderschoot voorbereidenwaar Botanical Garden de eerste aflevering van is.

Gebaseerd op Haraway, laten Boogaerdt en Vanderschoot ons even getuigen zijn van een nieuwe vorm van menselijkheid in een wereld waar de mens is afgeschaft en plaats heeft geruimd voor non-humans, cyborgs, robots, machines. Heiner Goebbels deed het met Stifters Dinge hen al voor in 2008: toen was ook het menselijke element enkel van belang voor het in gang zetten van een heuse, autonome muziektheaterinstallatie. De letterlijke afscherming van de toeschouwer lijkt een noodzaak binnen de dramaturgische context van Botanical Wasteland, maar werkt ook averechts: het wekt de indruk dat de muziek en de videoprojecties niet live zouden zijn, want je mist de verbinding met wat er binnenin de installatie gebeurt.

Het is dan goed om weten dat alles wel wordt aangedreven door performers, die door morphsuits (kostuums door Lotte Goos) opgaan in de installatie en de videobeelden. Daarbij wordt de old school videotechniek van green-key gebruikt, die elementen voor een groene achtergrond in een nieuwe beeldcontext kan tonen en zo ook performers in een groen pak kan laten verdwijnen, wat erg past in een context waar de mens zichzelf opheft.

Daar waar in het deel ‘Autumn’ de mens nog aanwezig is, verdwijnt hij helemaal in het laatste deel ‘Spring’. De schermen gaan eindelijk weer omhoog en net dan treedt de muziek als een plezier voor het oor naar voren: alle objecten – of het nu muziekinstrumenten, ventilators, spotlichten of pneumatische planten zijn – leiden een eigen leven terwijl een nieuwe ouverture klinkt, een geremixte synthesizer-versie van Gustav Holsts The Planets (1916) in blips en bleeps, die doet denken aan oude CASIO-keyboards.

De voorstelling is een kolfje naar eigen hand voor de bandleden van muziekcollectief Touki Delphine die zelf ook performen: het is zo’n beetje het mantra van Bo Koek, Rik Elstgeest en John van Oostrum om absurdistisch en multimediaal muziektheater te maken vanuit ongewone objecten en low-tech muziekmachines. Zij verheven het principe van akoesmatisch geluid (doorgaans geluid dat door luidsprekers wordt versterkt) hier tot autonoom kunstwerk, geheel in lijn met de dramaturgie. Je kunt er ook een filosofische knipoog in lezen naar het Nieuw Materialisme dat mens en object naast elkaar plaatst. Niet alleen de mens beschikt over wilskracht, maar ieder participeert in wilsbeschikking, ook de gedachteloze, niet-denkende, niet-menselijke dingen. Het past in een biopolitiek van onze nieuwe, globale netwerken en ecologisch bewustzijn.

Achter de hooggestemde gedachtes en vrije associaties schuilen er nog wat addertjes in het gifgroene gras. Allereerst valt er te twisten over de rol van de enige zwarte Nederlander in het gezelschap. Dalton Jansen danst wel in een chic Robocop-pak, maar dat is eveneens een donker kostuum in een context waarin primitiviteit wordt verbeeld. De vraag naar representatie en identiteitspolitiek zou wellicht in het uitgebeelde post-humane tijdperk, waar huidskleur of achtergrond niet meer toe doet, van geen belang zijn. Maar voor de artistieke context vandaag is het wel een punt.

Daarnaast heeft de eschatologische lijn van de voorstelling, die naar verlossing van het mensdom leidt, toch ook een wankel referentiekader. Dit komt doordat naast de tekstfragmenten van Haraway die gaan over het postmoderne afschaffen van verhalen, ook verwezen wordt naar het Bijbelse Adam en Eva-verhaal dat een godsbeeld naar voren schuift, als Schepper van het verhaal. Het komaf maken met de mensheid via het afschaffen van narratieven maakt het bedenken van kritiek onmogelijk, want ook die volgt de lijnen van een vertelling. Vervolgens sluipt creationisme langs een achterpoortje binnen.

Misschien is de ironie omtrent de tekst te vinden in het kunstmatige van de installatie die toch ook weer door kunstenaars is gecreëerd. Maar wanneer ook die fetisjistisch als het ware tot autonoom kunstobject wordt verheven, lijkt alle ruimte voor een kritische reflectie tenietgedaan. Hier zit iets ongemakkelijks waar je aan voorbij kan gaan als je gebiologeerd naar de kunstige beelden zit te kijken of je laat vervoeren door de knap-gekunstelde soundscapes van Touki Delphine.

Al gauw moet je dan beseffen: we zitten in een soort grot van Plato. De tuin is slechts een afspiegeling van iets anders, en zoals de akoesmatische cyborg-stem (Elsa May Averill) onbewogen vertelt: ‘Nobody has ever left the garden.’ Zelfs dit nieuwe paradijs is al verloren, want niet vrij van (het gif van) onze cultuur. Hoog tijd om het een en ander te updaten.