Na het alom bejubelde Gods wegen betreedt Nina de la Parra in haar nieuwe show BloodBitches weer samen met saxofonist Sanne Landvreugd het podium. Het resultaat is geestig en muzikaal adembenemend, maar De la Parra schiet vaker met hagel dan met scherp.

‘Foef!’ ‘Coochie!’ ‘Poenie!’ Het publiek gaat gretig in op de vraag van Nina de la Parra om met haar te delen welk woord ze voor hun eigen vulva gebruiken. De comédienne heeft zelf al een indrukwekkende opsomming van synoniemen gegeven, maar is er zelf nog niet uit – geen woord lijkt echt te voldoen. Voorlopig komt ze erop uit om het woord ‘kut’ te reclaimen op de negatieve bijbetekenis die het woord in de volksmond heeft gekregen – en stelt en passant voor om voortaan mannelijke genitaliën als algemeen scheldwoord te gebruiken.

In haar lovend ontvangen show Gods wegen ontpopte De la Parra zich al als de Nederlandse Phoebe Waller-Bridge: feministisch, recht voor haar raap en niet bang om de gênante details van haar eigen liefdes- en seksleven breed uit te meten. Dat is in BloodBitches niet anders: de voorstelling is een aaneenschakeling van overpeinzingen over mannelijke en vrouwelijke rolpatronen, menstruatie, relatieperikelen, en de complexe band die de biculturele (of ‘dubbelbloedige’) De la Parra met Suriname heeft.

En ze heeft nog iets anders uit Gods wegen in stand gehouden: de samenwerking met (de eveneens Surinaams-Nederlandse) saxofonist Sanne Landvreugd. Waar ze in die voorstelling met twee andere muzikanten op het podium stond, is Landvreugd nu volledig in haar eentje verantwoordelijk voor de muzikale ondersteuning. Die taak neemt ze moeiteloos op zich: Landvreugd is niet alleen verantwoordelijk voor de compositie van de songs, maar pakt ook uitgebreid de ruimte voor enkele magistrale solo’s.

De voorstelling komt moeizaam op gang omdat De la Parra met een rapsolo opent (een genre dat ze noch in flow noch in de kwaliteit van de rhymes beheerst), maar ze maakt dat meteen goed met een hilarische tirade over dat ze steeds minder speelplekken krijgt omdat ‘keurige programmeurs’ haar te ‘grof’ vinden. In een opsomming van alle fysieke, beeldende details van het vrouw-zijn (onder andere menstruatie, vaginale afscheiding en de lijdensweg van zwangerschap) toont ze perfect de seksistische hypocrisie van de redenering aan: het benoemen van de werking van het vrouwelijke lichaam wordt als ‘te grof’ ervaren, terwijl details over het seksleven van haar mannelijke collega’s als zoete koek worden geslikt.

De la Parra is op haar best als ze door overdrijving zo de status quo fileert. In een song speelt ze even later het typetje ‘Hendrik’ die zijn ideale vrouw bezingt, wat eigenlijk neerkomt op dat hij een seksueel beschikbare vrouw wil die ook nog eens op alle fronten voor hem zorgt (‘Kijk hoe lief ze naar me lacht/ dit is de mooiste vrouw die ik ooit heb bedacht’). Het is een perfecte satire op de incelbeweging en aanverwante losers, zó scherp dat je medelijden krijgt met iedereen in de zaal die toevallig ook Hendrik heet.

Naarmate de voorstelling vordert verliest De la Parra haar scherpte echter meer en meer. Dat komt grotendeels door haar het hoge hak-op-de-tak-gehalte: de maker snijdt een groot aantal onderwerpen aan die veelal mondjesmaat worden uitgewerkt. Een scène over hoe mannen en vrouwen omgaan met het geven van relatie-advies en een scène over vrouwelijke faalangst blijven in clichés hangen; de tot twee keer terugkerende uitspraak ‘woorden doen er niet toe’ wordt zo weinig van context voorzien, en is zo in strijd met het enorm precieze woordgebruik van De la Parra zelf, dat hij in het luchtledige blijft hangen.

Sowieso heeft de comédienne de neiging om de scènes af te breken op het moment dat het interessant dreigt te worden: als ze bijvoorbeeld het op zichzelf gerichte geweld van haar broer, die op haar vijftiende zelfmoord pleegde, vergelijkt met geweld van slavendrijvers tegen tot slaaf gemaakten, verdient dat echt wat meer uitleg.

Het probleem duurt voort tot het slot van de voorstelling. In een lange passage omschrijft De la Parra haar liefde voor Suriname, en de reis die zij en Landvreugd naar het land maakten. Daar stuiten ze op de plantage van de voorouders van De la Parra, die als slavenhouders rijk werden. In een magisch-realistische passage voelt ze een verbintenis met het verleden die eindigt in een omhelzing met Landvreugd, zelf nazaat van tot slaaf gemaakten – maar die verzoening met de geschiedenis gaat zo snel dat het voor de buitenstaander bij hol sentiment blijft hangen (het helpt daarbij niet dat Landvreugd zelf geen woord spreekt in de voorstelling – al haar gedachten en handelingen worden door De la Parra zelf omschreven).

Hoewel BloodBitches bewijst dat Nina de la Parra een geweldige comédienne is die briljant tussen stijlen en codes kan schakelen, wedt ze in deze voorstelling op te veel paarden tegelijk, waardoor ze niet toekomt aan de diepgang die nodig is voor de thema’s die ze aansnijdt.

Foto: Annemieke van der Togt