Hoe zorgt een podiumkunstenaar ervoor dat haar of zijn publiek in een kale vlakkevloerzaal voortdurend aan sneeuw denkt, terwijl er ogenschijnlijk niets is dat die sneeuw moet verbeelden? Danseres/choreografe Heather Ware en cellist/componist Jakop Koranyi doen precies dat in Battle Abbey, een samenwerking in het kader van het LeineRoebana Talentontwikkelingsprogramma, kort na Reapproaching Bach dat ze afgelopen januari presenteerden.

Nog even kort: Ware danst sinds 2003 bij LeineRoebana. De van oorsprong Canadese volgde de Rotterdamse Dansacademie en kreeg voor haar rol in 172 suggesties aan een lichaam van LeineRoebana de Zwaan voor meest indrukwekkende dansprestatie 2010. De Zweed Jakop Koranyi won in 2009 de tweede Grand Prix van de Parijse Rostropovich Competition. Beiden zijn gevoelige performers met een grote zeggingskracht. Zijn ze samen op de vloer dan weet je soms niet wie wie aanstuurt: danst zij nu op zijn muziek, of laat hij zich dirigeren door dat sensitieve lichaam, die geconcentreerde blik?

Al wanneer we de zaal binnenlopen, wordt er cello gespeeld. Op een eenvoudig houten bankje linksachter op de vloer zit een celliste (Kaori Yamagami) met knalroze regenlaarzen aan te spelen. Tegen de achterwand staat een danseres met een blauwe ijsmuts op haar hoofd (Lia Poole) haar schouders los te maken. Twee mannelijke cellisten, Jakob Koranyi en Jan Bastiaan Neven, spelen beurtelings ook mee. De sfeer is losjes, de makers lopen op en af, ze drinken een slok water, alsof we bij een repetitie zijn beland. Die zuurstokkleurige laarzen, het mutsje, en de skibroek van Neven: mijn gedachten dwarrelen al richting wit besneeuwde bergen.

Of is het de witte balletvloer? Alle zes performers zijn nu op en komen op een rij vooraan staan. Heather Ware vertelt. Een verhaal over ‘degene die verdwaalde’ gaan we zien, met de aanwijzing dat we het verhaal zelf mogen gaan samenstellen. Fijn, want gesproken instructies vind ik vaak te ingewikkeld en bovendien stemt het me wat huiverig als er in een voorstelling tekst is die de dans uitlegt.

Wanneer Valentina Campora met een luidkeels ‘One!’ en een draai vanuit een opgetrokken schouder begint te dansen, trekt het pak van de weglopende Ware mijn oog: een dik winterjack met berglandschap in de sneeuw. Achter het bankje met de cellisten staat Lia Poole, ze danst ook. Of nee, ze schept sneeuw: voorovergebogen staat ze, en met haar armen maakt ze bewegingen alsof ze de schep diep in de sneeuw steekt en vervolgens de volle schep hoog bovenop een sneeuwwal gooit. Een motief dat telkens terugkeert. Ook Ware en Campora maken de beweging herhaaldelijk, telkens buiten de focus van de scène, als een eeuwigdurende klus op de achtergrond. En even zie ik zelfs Yamagami in haar roze laarzen de eindeloze taak van het sneeuwruimen op zich nemen: dezelfde geconcentreerde beweging, dezelfde hoge gooi.

Wanneer veel later in het stuk de drie cellisten gespreid over de breedte van de vloer vlak voor de eerste rij publiek zijn komen zitten, in het halfdonker met alleen wat sfeervol strijklicht vlak boven de vloer, laten ze hun strijkstokken zo traag over de windsels van hun snaren trekken dat ze een laag en dreigend gekraak tevoorschijn toveren. We zitten ingesneeuwd in een lawine, de hut kraakt onder het gewicht. Iedereen wacht en kijkt, doodstil. Achter de cellisten ligt Poole, plat voorover op de vloer. Een indrukwekkende scène die helemaal voor zichzelf spreekt. Al heeft Ware dan inmiddels wel ook in taal het beeld van een stille witte wereld gegeven. Uiteindelijk winnen met dit soort scènes de prachtige muziek en de gevoelige, associatieve dans het van de tekst.

Foto: Deen van Meer