The Fat Lady ontleent zijn naam aan de bekende uitdrukking: ‘It ain’t over till the fat lady sings’. Maar dikke dames zingen bij deze operagroep gewoonlijk geen Wagnerrollen. Het zijn vaker piepjonge zangers. De groep is nog geen vijf jaar oud en daarmee de allerjongste van de vele sympathieke kleine opera-ondernemingen die op het ogenblik overal in Nederland te vinden zijn.

Deze onderneming is een initiatief van de oorspronkelijk Israelische dirigent en pianist Tamir Chasson. Hij is gevestigd in Overveen, vlakbij Haarlem en is vaste bespeler van de Haarlemse Lichtfabriek, een verbouwde elektriciteitscentrale op een nog onbestemd fabrieksterrein achter het station. The Fat Lady heeft daar al een aantal geslaagde operaproducties gemaakt, verkorte en bewerkte uitvoeringen van klassieke opera’s zoals Orfeo ed Euridice van Gluck, Dido en Aeneas van Purcell en Die Zauberflöte van Mozart.

Maar er worden ook nog kleinere ‘atelierproducties’ gespeeld, waarin de jonge zangers, vaak leerlingen van Chasson, centraal staan en hun kunnen tonen. Dit keer krijgen ze daartoe alle gelegenheid in een voorstelling die meer is dan alleen een opeenvolging van aria’s. Er is zoiets als een verhaal gegroepeerd om heel verschillende liefdesaria’s en ensemblestukken van componisten als Gluck, Puccini, Mozart, Alban Berg, Richard Strauss, Johann Strauss en Franz Lehár.

Het toneelbeeld is uiterst eenvoudig, in de hal van het oliehuis van de Lichtfabriek staan drie hoge tafels met elk twee witte barkrukken waar de zangers af en toe op zitten en nog vaker mee heen en weer sjouwen. Regisseur Ida van de Lagemaat heeft het zich op het oog niet zo heel erg moeilijk gemaakt. De jonge zangers spelen vooral zichzelf, ze houden ook hun eigen voornamen. Het zijn drie mannen – de warme bariton Lionel von Lawrence, twee levendige tenors Tigran Matinyan en Maurice Rommers – en drie vrouwen, de grappige mezzosopraan Véronique van der Meijden en de fraaie sopranen Julia Westendorp en Antonia Dunjko.

Ze komen een voor een aan op een feestje, waar ze loeren naar elkaar, met elkaar flirten, van elkaar schrikken, weglopen en weer terugkomen tot elk van de jongens een meisje heeft gevonden, waar hij voor het moment min of meer tevreden mee is en – belangrijker – zij ook misschien met hem. Hevige gevoelens blijven achterwege, zelfs geen kleine drama’s. Er wordt geknipoogd, soms is er een aarzelende hand op een arm, en er wordt heel veel gezongen. Dat is ook nuttig voor de zangers zelf, die in de loop van de avond, als ze wennen aan de kale, koele ruimte en de aanwezigheid van het publiek dat heel dichtbij en rondom zit, steeds beter gaan zingen.

Het geheel eindigt in grote vreugde, er wordt een trio uit Così fan tutte van Mozart gezongen, maar zonder de sarcastische dubbele bodem van het origineel. Dan zijn er nog ensembles van Lehár en Bernstein en ten slotte het Brüderlein und Schwesterlein uit Die Fledermaus van Johann Strauss. En waarachtig, het ontroert me, deze vreugdezang van nog jonge mensen, vooral de inzet van bariton Lionel.

Een groots theaterspektakel is het misschien niet geworden, daarvoor is alles toch te voorzichtig, bijna verlegen geënsceneerd. Maar gezongen wordt er, en vaak mooi. The Fat Lady is misschien vooral een plaatselijk, Haarlems fenomeen en zorgt voor feestelijke opera-avonden, waar Haarlemse muziekliefhebbers en vrienden van het gezelschap elkaar kunnen ontmoeten. Heel gezellig en de afstand tussen de zangers en het publiek is zo klein als maar mogelijk is.