Boer Klaas Valkering, die al sinds 1974 aan het Zomerdijkje in Egmond aan den Hoef zijn bedrijf heeft, maakt een tevreden indruk als hij ons welkom heet op zijn erf. En dat terwijl zijn beroepsgroep het zo zwaar heeft. Dat leren we uit de voorstelling Aardappelvreters en een beetje uit de begeleidende expositie van fotograaf Heleen Peeters.

De voorstelling van locatietheaterfestival Karavaan in en om Alkmaar is een boerenopera vol dilemma’s en vooroordelen. Dat past mooi bij het thema: hoe we ons verhouden tot de veranderende omgeving.

‘Eg ben nie boer.

Eg ben boerderij.

Eg zit in alles wat deg ziet en al zit in mien lijf,

neem dat fan me affe,

en neks bleibt fan meg over.’

Jibbe Willems vond voor Aardappelvreters zijn eigen plattelandstaal uit, het Bauerlans. Brot (gedreven en intens gespeeld door Guus van der Steen) en zijn medewerkers Koe, Vark en Arpel spreken het. Zus Sus heeft de boerderij al lang geleden verruild voor de stad, en spreekt een combinatie van Engels en Nederlands. Haar man Max is nog erger. Die moet helemaal niks hebben van dat stinkende, unsustainable, factory-like gedoetje van die onverstaanbare mannetjes waar totaal geen future in zit. Verkopen die grond.

Het stuk begint met de dood van Mjodder (Fanny Alofs) die ‘na twaalfduizend jaar zaaien en oogsten’ (je bent een oermoeder of niet) afdaalt in de drekpüt. Want stront zijn we en tot stront zullen we wederkeren.

Voor de begrafenis komen Sus en Max na vele jaren terug, wat door het optreden van de laatste volop irritatie veroorzaakt. Ook het testament van Mjodder zorgt voor problemen: de grond gaat over van vrouw op vrouw, alles wat erop staat, groeit en loopt, is voor Brot. Een groot probleem zijn de schulden. Bankiers willen die wel oplossen, als de eigenaar van de grond even een wurgcontract wil tekenen. Doen, zegt Brot. Je bent toch niet gek, zegt Max. Sus wordt gemangeld tussen familie en man, tussen land en stad.

Dit lijkt een bruikbaar uitgangspunt, maar de uitwerking is te zwart-wit om serieus genomen te kunnen worden. Max is een absurd lompe idioot met een stadstuintje, die al ruzie schopt voordat hij goed en wel kennis heeft gemaakt met zijn zwager en zijn schoonmoeder is opgenomen in de eeuwige kringloop. Hij doet geen enkele poging om iets te begrijpen van de broer en de boer.

Brot slaagt er niet in het belang van zijn werk uit te leggen: hij legitimeert zich eerder doordat het al eeuwen zo gaat dan door zijn eigen drijfveren. Bankiers zijn gewetenloos en sadistisch: ze lachen de wanhopige schuldenaar in zijn gezicht uit.  Maar als de nood het hoogst is, komt er een onvervalste deus ex machina uit de mouw in de vorm van nieuw beleid. En Sus vindt haar mjodderstaal en haar verleden terug. De kracht van bloed en bodem moeten we niet onderschatten.

Nee, van het verhaal moet de opera het niet hebben. Daarbij gaat de verstaanbaarheid van de teksten nogal eens ten onder aan geluid, techniek en de alternatieve talen. Aan de muziek van David Dramm is meer te beleven. Hij maakte mooie aria’s, waarvan vooral de laatste van Sus (Björk Nielsdottir) indrukwekkend was. Hij legt de zangers van Silbersee (Romain Bischoff heeft de muzikale leiding) ook mooie spookachtige akkoorden in de monden. Minder geslaagd zijn de nieuwe versies van Oerend hard en Fire (in het Nederlands Kassa), maar ach.

Daar staat dan weer het fijne instrumentarium tegenover dat Slagwerk Den Haag heeft opgetuigd: steigerpijpen met vijfentwintig koebellen, melkbussen, jerrycans, varkenskaken, uitlaten, een zelfgemaakte balafoon, alles uit de boerencontext dat maar klinkt mag meedoen.

De derde partner is Gouden Haas, het gezelschap van Gienke Deuten. Zij doet de regie.

En dan is er natuurlijk de omgeving. Kijk uit over het land en je leert meer van het boerenbestaan dan van de voorstelling. Dat is ook het voordeel van locatietheater.

Foto: Bowie Verschuuren