De nieuwe voorstelling van Introdans heet 5*****, maar als het om de choreografen gaat is die kwalificatie te hoog gegrepen. Tussen de sterchoreograaf van de afgelopen decennia en die van de laatste tijd zitten wat korte stukjes van mindere goden. Maar dat ben je al snel naast Jiří Kylián en Sidi Larbi Cherkaoui.

Drie ranke gestalten in lang zwart maken mooie silhouetten voor een abstract decor: een groot zilverkleurig doek boven, beneden een gele aardkleur met parallelle zwarte krassen. Ze bewegen uiterst zorgvuldig, langzaam en esthetisch, in stilte. Met de muziek komen ook de mannen binnen, wat leidt tot mooie duetten en trio’s met weidse gebaren die de lichamen eindeloos lijken te verlengen.

Dreamtime for orchestra van Toru Takemitsu was Kyliáns inspiratiebron voor Dream time uit 1983. IJle viooltonen en pinkelende belletjes roepen de sfeer op van een open plek in het bos bij maanlicht. De bredere orkestrale stukken doen denken aan Stravinsky, neoklassiek als de dans. Uiteindelijk vlijen de drie vrouwen van het begin zich neer onder de zilveren hemel; nog even slapen voordat de ontnuchterende dag weer begint.

Na een dicht op de huid gefilmde portrettenverzameling van de dansers, volop zwelgend in dansersromantiek, volgt een mooi voorbeeld van metadans. In La morte del cigno (2009) laat de Italiaanse choreograaf Mauro de Candia zijn mannelijke zwaan Marc Beaugendre niet sterven, maar eerder een vitaal, zelfbewust en ironisch commentaar leveren op de sterrenstatus van het ballet van de stervende zwaan, ruim een eeuw eerder. In al zijn beknoptheid (de muziek van Saint Saens duurt maar een minuut of vier) behoorlijk veeleisend, en soms ook nog geestig.

In Unfold van Robert Battle wringt een jong stel zich in zoveel bochten en wordt er zoveel gesmacht dat het wel een parodie op jonge liefde lijkt. En misschien is dat het ook wel, op een aria uit de opera Louise van Gustave Charpentier die de romantiek lekker dik uitsmeert.

Wat zou Jacques Brel gevonden hebben van het oubollige, bijna pantomimische dansje (bij ‘ik’ altijd naar jezelf wijzen, anders vergissen we ons misschien) op Les bourgeois? Het olijke gefladder in de solo haalt alle pit uit zijn antiburgerlied met twee knipogen ‒ zowel naar het scheldende falderappes als naar de opgeblazen notabelen. Choreograaf Ben Van Cauwenbergh laat ook de kansen liggen die de perspectiefwissel in het lied biedt.

Introdans heeft een bijzondere band met zowel Jiří Kylián als met Sidi Larbi Cherkaoui. De internationale groep uit Arnhem danst nu een Kylián-kinderprogramma en in 2019 volgt Leve Larbi. In 5***** kun je het verschil tussen de meesters mooi zien. Waar Kylián zijn dansers prachtig materiaal in handen geeft en dat met grote precisie ciseleert, maakt de choreografie van Larbi de indruk dat hij ter plekke wordt bedacht door de dansers, zonder daarbij aan expressie te verliezen. Er wordt weer veel gedraaid, gerold en gevallen.

Het cement in Loin vormen de Rozenkranssonates van Biber; intrigerende stukken voor steeds verschillend gestemde violen en basso continuo. Daarbij draaien de dansers om elkaar heen, in mooie groepsdansen of in sterk op elkaar betrokken paren. Het stuk, gemaakt in 2005 voor het Grand Théâtre de Genève, gaat ook over verbinding tussen mensen, hoe ver (loin) hun wortels ook van elkaar liggen. Tussen de sonates met dans door klinken teksten en liedjes.

Eerst het verhaal van een verwende danseres die op tournee was in China, waar het stinkt en de kakkerlakken enorm zijn. Het grappige is dat het qua cultureel besef nogal onbenullige verhaal unisono door de hele internationale cast van Introdans wordt uitgesproken. Er klinken ook nog fijne liedjes uit vele windstreken; behalve dansen lukt zingen en acteren ook nog. Loin is een sterke choreografie, de pure dans voorbij, en uiteindelijk een ode aan eenheid in diversiteit. Het stuk verdient met Dream time, en natuurlijk dankzij de kwaliteiten van de dansers, vier van de vijf sterren.

Foto: Hans Gerritsen