Een rode draad in dit programma van drie stukken door Introdans is hoe mooi alles is uitgevoerd; in alle drie de stukken vormen dans, muziek en vormgeving een duidelijke eenheid. Maar dat de avond toch wat lang aanvoelt heeft te maken met diezelfde strakke eenvormigheid.

Het verlangen in La Cathédrale Engloutie zit hem in de blikken waarmee de dansers elkaar nakijken wanneer een van hen in de coulissen verdwijnt. Een uitgerekt en nadrukkelijk nastaren waarbij het hele lichaam lijkt te smachten naar degene die, of datgene dat, de golven daar opslokken. Maar het zit hem ook in alle bewegingen tussen de dansers. Of ze nu samen in koppels een golfbeweging maken of als wier in de branding lijken te tollen, telkens zijn er die lange golvende ledematen die elkaar in rollende, vloeiende bewegingen willen blijven aanraken, tot aan de vingertoppen toe. Het opgestoken hoofd, de langgerekte nek, en die blik die zich vastzuigt aan de wegtrekkende rug van de ander: tegen de trekkracht in is er de intentie om elkaar te blijven vasthouden. Jiří Kiliáns korte stuk met vier dansers schept een fraai beeld van de eeuwige kracht van de natuur. Het is een vrij donker, atmosferisch geheel met de lage belichting van opzij, een sterk wiegende soundscape die het tempo bepaalt, en de bijna klevend zware rokken die als wier langs de benen dwarrelen. Die eenheid schept een helder idioom dat rolt als de branding.

Als een flard mist in de ochtend zweeft in Cantus een dun wit doek net boven het podium. Vijf danseressen komen rechts op, lopen voorlangs en stappen dan de mist in, naar het achtertoneel. Daar aangekomen pakken ze het doek op, slepen het mee en lopen rechtsachter af. De mist trekt weg en onthult zeven mannen liggend op de vloer. Ze beginnen aan een groepsstuk waarin een element opvalt: een hoekige pose, zittend op de vloer, de benen wijd en opgetrokken in een hoek van negentig graden, voeten geflext. Het zal een terugkerend motief blijken. In de solo’s, duetten en groepsstukken worden de zachte, bedachtzame, sacrale loopbewegingen telkens onderbroken met een hoekig moment: een danser tilt een danseres in hoekige spreidzit, benen scharen en knakken in een solo met hoge sprongen, de groep dansers scharniert vanuit de heupen recht voorover met de ellebogen gehoekt naar buiten. De rol van het werk van Arvo Pärt is hier groot. Het gedragene van zijn Cantus In Memoriam Benjamin Britten, de intense melancholie in Fratres, de bedachtzame timing: het is dwingend. Maar choreograaf Nils Christe laat zich juist graag leiden door wat er in de muziek gebeurt, en doet dat hier op fijnzinnige wijze, maar wel wat uitgesponnen. Doordat hier verschillende composities door elkaar zijn gemonteerd is de opbouw lang en uitgestrekt. Het beneemt de zaal de adem, wat goed voelbaar wordt aan het slot wanneer een collectieve zucht voorafgaat aan een luid en lang applaus.

Wat direct opvalt aan Orbo Novo, dit grote groepsstuk dat choreograaf Sidi Larbi Cherkaoui maakte naar aanleiding van de gevoelens die de stad New York bij hem opriep, is de haast musical-achtige aankleding. Kostuums, decor en de opstelling van de dansers, hangend in en aan de ijzeren hekken die dat decor vormen, doen denken aan de groepsscènes in een stuk als West Side Story. Maar hier barst niemand uit in een lied met expressieve stem. Hier zingen de lichamen. Sidi Larbi Cherkaoui laat zijn dansers de toon aangeven; zij zetten een scène in met hun aanzetten en eerste frasen, de muziek valt telkens net wat later in. Het is het langste stuk van dit drieluik en met name in de groepsstukken is dat voelbaar. De groepsopstelling in rijen achter elkaar of geschrankt kennen weinig variatie in dynamiek en idioom. Maar de interpunctie van een aantal kleinere opstellingen – een bijna excessief beweeglijke solo in catsuit, het bibberduet van de angstige nieuwkomers aan het begin, een solo met de linkerarm de lucht in die uitgroeit tot een mannenstuk – zorgt voor de broodnodige dynamiek. Het stuk had wat meer van dit soort momenten mogen hebben.

Foto La Cathédrale Engloutie: Hans Gerritsen