Het ITS Festival 2019 is alweer aan zijn eind. Het was een ijzersterke prachteditie, schrijft Marijn Lems. Op de laatste dag zag hij een liefdevolle clash of cultures, een vreemde eend in de bijt en een overweldigende ode aan de onzin.

Mooie ontsnapping aan verdeeldheid 
In A mess van afstuderend regisseur Atta Nasser staat de liefdesrelatie tussen een Palestijnse man (Nasser) en een Vlaamse vrouw (Kaat Arnaert) centraal. De voorstelling legt vooral de nadruk op de spanningen die cultuurverschillen teweegbrengen: van de Palestijnse bruiloft waar Arnaert liefdevol over vertelt, via de racistische moppen die Nasser van de opa van Arnaert te verduren krijgt, tot de vraag of ze hun kinderen moeten laten besnijden.

Het is een interessant thema, maar vanwege de fragmentarische insteek is er te weinig ruimte voor een interessante inkijk in hoe dergelijke botsingen hun uitwerking op een relatie kunnen hebben. Het helpt ook niet dat de zachtmoedige Nasser en de bitse Arnaert weinig chemie hebben en er geen enkele poging wordt gedaan ons eerst in hun wederzijdse aantrekkingskracht te doen geloven. Zeker Arnaert zit vanaf zeer vroeg in de voorstelling bijna uitsluitend in een aanvallende of geïrriteerde houding, waardoor A mess een wat eendimensionale vertoning wordt.

Nasser heeft meer vaste grond onder de voeten als hij zijn thema wat beeldender vertaalt. In een sprookjesachtige passage verbeeldt hij zijn grootmoeder door middel van een levensgrote pop en voor op het podium wordt een soort Raket van Noach gebouwd waarmee de echtelieden uiteindelijk aan de aarde, met al zijn verdeeldheid, ontsnappen. De mooie slotscène biedt dan eindelijk de mogelijkheid tot wederzijdse toenadering, zwevend tussen de sterren.

Typische klassikale voorstelling
Wat deze editie van ITS zo ijzersterk maakt, is dat maker na maker een sterke politiek of maatschappelijk relevante inhoud koppelt aan een vorm die perfect bij de inhoudelijke lijn van de voorstelling aansluit. Het effect van zo veel dramaturgisch doortimmerd makersgeweld is echter dat een voorstelling waarvan de ambities niet hoger reiken dan een avondje vermaak daar, meer dan andere jaren, wat flets bij afsteekt.

Zo verging het In Plaats Van Verkering, een collectief van afstuderende ATKA-acteurs, met hun voorstelling Weerwolven. Het is een typische klassikale voorstelling, vol inside jokes over de toneelschool, over schitteren als acteur en over de eerste stappen zetten buiten de school; het soort thema’s die waarschijnlijk sterk resoneren bij een publiek van medestudenten, vrienden en familie maar die voor een buitenstaander wat navelstaarderig overkomen.

De voorstelling gebruikt de vorm van het gezelschapsspel De Weerwolven Van Wakkerdam om de wereld voor te stellen als een plek waar je de ander nooit moet vertrouwen en je vooral voor je eigen winst moet gaan. Het had een interessante insteek kunnen zijn om het leven als spel op leven en dood te zien, maar dan was er iets meer nodig geweest dan een onsamenhangende aaneenschakeling van typetjes, sketches en liedjes. Zoals wel vaker in acteursvoorstellingen lijken de scènes eerder gekozen op basis van wat lekker is om te spelen dan op basis van wat inhoudelijk een goede keuze zou zijn.

Interessant genoeg thematiseren de spelers de discrepantie tussen hun werk en het inhoudelijke engagement van hun afstudeergenoten zelf door lang stil te staan bij de veranderende eisen die er aan ATKA-acteurs worden gesteld. In een grafrede voor de kleinkunst lamenteert Simme Wouters het feit dat hij zich heeft ingeschreven voor een kleinkunstopleiding maar nu afstudeert als ‘makende speler’. Hoewel het in wezen net zo particulier is als de rest van de voorstelling fungeert het wel als mission statement: verwacht bij ons geen diepgravende gedachtes, maar een lach en een traan.

Een avondje amusement is echter ook gebaat bij een sterke dramaturgie. Weerwolven voelt echter te random om een moment te beroeren. De spel- en zangkwaliteiten van de makers/performers staan buiten kijf, maar het is moeilijk om in de lach te schieten van de belegen humor en oppervlakkige verwijzingen naar popcultuur en het maatschappelijk debat.

Waardige afsluiting
Gelukkig was de slotvoorstelling dan wel weer een waardige afsluiting van deze opvallend goede editie van ITS. Met Een carnaval bedachten regisseur Jessie L’Herminez en haar artistieke team een avondvullend ritueel dat een ode aan het absurde, het onzinnige en het rationele is. Het publiek zit in een cirkel om een podium heen, waarop voorganger/sjamaan Sieger Baljon de geesten van alle windrichtingen oproept om ons te vergezellen. Hij wordt aan alle kanten geflankeerd door een feestelijk uitgedoste groep amateurspelers, die zijn mystieke bewegingen kracht bijzetten.

Een voorstelling die inzet op een collectieve beleving van het mystieke: kom er nog maar eens om in het theaterlandschap. Het rationalisme is de heersende religie in het Hollandse theater: voor alle vormen van spiritualiteit verwijzen wij u graag door naar onder de rivieren. Het is dus een klein wonder dat L’Herminez erin slaagt om het publiek zo in te pakken met haar insteek, die nooit ruimte maakt voor relativering of ironie maar vol inzet op de vervoering van een gezamenlijke beleving van de zotheid.

De aanwezigheid van de amateurspelers speelt hier een grote rol in: ze storten zich met volle overgave op de dansscènes, choreografieën, zangpartijen en polonaises die er van ze gevraagd worden. De geweldig gecaste professionele spelers (naast Baljon: Dennis Tiecken en Anne Fé de Boer) stellen zich geen moment boven de groep; er is altijd het gevoel dat we met een collectief te maken hebben waarin iemand af en toe het voortouw neemt (of beter gezegd: wiens lichaam tijdelijk wordt overgenomen door één van de bezoekende geesten en godheden). Het heeft een ontwapenend effect: het is juist de totale egoloosheid van de onderneming die ieder gevoel van scepsis de pas afsnijdt.

De bezwerende werking van Een carnaval was een stuk minder geweest zonder het fantastische werk van afstuderend scenograaf Lisanne Bovée. Boven het toneel hangt een aaneengestikt doek dat door het spel van licht steeds een ander mozaïek op de speelvloer werpt, en dat het gevoel van een feesttent combineert met iets mystiekers. De kostuums vormen een bijzonder slimme combinatie tussen hedendaags carnaval en oudere, ‘heidense’ rituelen. En de maskers die ze voor het publiek maakte zijn onmisbaar voor de immersie van de toeschouwer, die zelfs zijn medebezoekers als collega-vierders aantreft.

Het gevoel van troost en bevrijding dat Een carnaval teweegbrengt zet het volksfeest in een nieuw (of eigenlijk oud) licht: een tijdelijke onttrekking aan een maatschappij waar koude berekening en kil rationalisme de boventoon voert. Kolder als ultiem verbindende daad van verzet: Jessie L’Herminez is misschien uiteindelijk wel de meest radicale theatermaker op deze prachteditie van ITS.