Het jaarlijkse ITS Festival, waarop het publiek kan kennismaken met een nieuwe lichting afstuderende regisseurs, performers, schrijvers, theatermakers, scenografen, technici en productieleiders, is weer in volle gang. Moos van den Broek en Marijn Lems doen dagelijks verslag van wat ze hebben gezien en meegemaakt. Op dag 1: de maakbaarheidsdoctrine van Vanja Rukavina, de mens als studie-object en de mens als grote afwezige – en dan toch weer niet.  

Het is tamelijk geestig om de twee openingsspeeches van ITS 2019 achter elkaar te lezen. In het enigszins ongefocuste betoog van HNT-directeur Cees Debets staat de waarde van twijfel centraal: ‘Ik voel me ongemakkelijk om te twijfelen in het openbaar, in een tijd waarin ‘het zeker weten’ bepalend is. Onzekerheid is niet passend. […] Stoerheid, ferme taal, direct met gestrekt been erin. Dat wordt verwacht. Wij gaan de beschaving redden want wij zijn fucking awesome.’ Direct daarna volgt in de lezing van acteur en theatermaker Vanja Rukavina juist een oproep tot daadkracht, onaflatend positivisme en ervoor gáán. Het enige waarover de twee het eens lijken te zijn is dat het verkeerd is om hardop te zeggen dat je de voorstelling van een ander slecht vond. Plus ça change: nobody likes a critic.

Het is tekenend dat Rukavina de metafoor van een videogame hanteert om de toekomstige theaterloopbaan van de afstudeerders te omschrijven: hij noemt de realiteit HARD MODE en waarschuwt ervoor dat ze zo snel mogelijk NEXT LEVEL moeten gaan omdat het GAME OVER is voor je het weet. Natuurlijk is het waarschijnlijk goed om tegen afstudeerders te zeggen dat je alleen met hard werken en het grijpen van kansen ergens komt. Maar Rukavina’s focus op maakbaarheid, ‘niet lullen maar gewoon doen’ en eigen verantwoordelijkheid wordt van de weeromstuit een nogal neoliberaal maakbaarheidsverhaal, waarin geen ruimte lijkt te zijn voor het bevragen van het systeem. Wat mij betreft werkt zijn pleidooi juist individualisme en onderlinge concurrentie in de hand en zouden afstudeerders meer gebaat zijn bij een oproep tot onderlinge solidariteit en collectieve zelforganisatie, om zo betere omstandigheden voor iedereen te kunnen creëren in plaats van persoonlijk succes na te jagen.

Wat dat betreft heeft het festival zelf de laatste jaren belangrijke stappen gezet. Door het afschaffen van individuele prijzen en het benadrukken van uitwisseling, ontmoeting en dialoog heeft het ITS een vorm gezocht waar het meer gaat over het vieren van het theater dan over het vieren van individuele kunstenaars. Dit jaar komt dat met name tot uiting in een reeks late-nightgesprekken over uiteenlopende onderwerpen waarin gezocht wordt naar de ‘dramaturgie van de Lichting 2019’. Het levert een ontspannen sfeer op, waarin het gevoel overheerst dat de liefde voor het vak centraal staat. En dat is een goede insteek voor een festival waarin het werk per definitie alle kanten opschiet: priller dan op het ITS vind je het niet.

 Sciencefiction Sartre
De eerste voorstelling die ik zie laat meteen de potentiële kracht van die prilheid zien. In Through the looking glass (and what we found there) schotelen Mats Vandroogenbroeck, Nona Demey Gallagher en Timo Sterckx ons een verre toekomst voor waarin drie mensen door een onzichtbare aanwezigheid steeds opnieuw ‘uitgeprint’ worden. Het lijkt een bizar experiment om vast te stellen wat ‘de mens’ nu eigenlijk was, maar de uitwerking is een sciencefiction-versie van Sartres Huis clos, met de toegevoegde aanpassing dat het allemaal steeds opnieuw begint.

De makers/performers weten vooral in de taal te overtuigen. De personages spreken een maffe combinatie van Engels en Vlaams, wat schitterende vondsten oplevert als ‘ik probeer geen keurslijfeigene te zijn’ en deze parel uit de PR-tekst: ‘Bastardo 1, 2 en 3 bevinden zich boemplots in een wel zeer pékulaire living. Als in een rêverie kunnen ze zich ni remembreren ni hoe ze daar verschijnselt zijn.’ (Hmmm als ik dit zo teruglees realiseer ik me opeens dat er zeker Amsterdammers zijn die dit voor normaal Vlaams zullen houden.) Het vergt van de toeschouwer een zeer actieve kijkhouding om alle linguïstische bedenksels te kunnen bijbenen – een feest voor de taalliefhebbers onder ons.

De Clockwork Orange-achtige benadering van de tekst dient bovendien een inhoudelijk doel: deze geprinte mensen zijn gemankeerde, in elkaar geflanste en door mekaar gehusselde versies van zichzelf. Dat vertaalt zich ook naar het spel – de acteurs hebben een verwrongen motoriek en een groteske tekstbehandeling. Uiteindelijk keert de gestileerde speelstijl zich wel een beetje tegen de voorstelling: in het concept zit natuurlijk een bepaalde onveranderlijkheid ingebakken, maar omdat de personages geen enkele echte menselijkheid tonen, blijft het geheel wel erg cerebraal en repetitief. De voorstelling gaat vanwege het gebrek aan ontwikkeling een beetje als een nachtkaars uit, maar het levert wel van begin tot eind zeer smakelijke scènes op (een hilarische dialoog over wat een ‘déjà-visie’ nu eigenlijk is en een lange aaneenschakeling van samenzweringstheorieën zijn hoogtepunten).

Flinke dosis zelfrelativering
Op een festival dat toch in het teken staat van een eerste ontmoeting met de wereld kozen Sonja van Ojen en Eliane Zwart met hun afstudeervoorstelling voor een wel zeer, ahem, pékulaire insteek. In Sonja en Eliane proberen het zonder Sonja en Eliane, zo leggen ze aan het begin van de voorstelling via audio uit, zullen zij niet te zien zijn. Wat volgt is een poging om ‘al het andere’ aan bod te laten komen: met letterlijk-houtje-touwtje-theater dat sterk aan Benjamin Verdonck doet denken spelen de makers de evolutie na.

Iedereen die een beetje bekend is met het Nederlandse theaterlandschap kan het verloop van Sonja en Eliane… al dromen: natuurlijk houden de spelers het niet vol om afwezig te zijn, zodat de voorstelling met een flinke dosis zelfspot en -relativering een punt kan maken over hoe moelijk het is om ècht afstand te nemen van het menselijk perspectief. Cees Debets kan wel zeggen dat het zeker weten in deze tijd de norm is, in het theater zie je toch regelmatig staaltjes zelftwijfel waar Hamlet een puntje aan kan zuigen – een neiging tot eindeloze zelfbevraging die nog al eens in geprivilegieerde navelstaarderij kan verzanden.

Gelukkig weten de makers/performers de clichématige structuur van hun voorstelling te overstijgen door hun sterke spel. Vooral Van Ojen is hilarisch als ze in een langgerekte tirade de volledige geschiedenis van de inherent kolonialistische mens naspeelt, die zonder omzien naar zijn omgeving alles maar aan zich onderwerpt. Ze balanceert mooi tussen woede en zelfhaat en laat zo de paradox van het posthumanisme veel sterker zien dan de wat letterlijke dialogen die eraan vooraf gaan.

Bovendien zijn er momenten van grote schoonheid in de oplossingen die de makers vinden om bomen, dieren en planten ‘autonoom’ op scène aanwezig te zijn. De grote verdienste van Sonja en Eliane proberen het zonder Sonja en Eliane is dat het theatraliteit vindt in de manier waarop de mens zich tevergeefs uit het centrum van de wereld probeert te bewegen.

Foto: Through the looking glass (and what we found there)