De Raad voor Cultuur werkt aan een nieuw cultuurbestel, dat in 2029 van start moet gaan. In deze nieuwe serie ‘Herstel van het bestel’ volgen we het proces. Hoe komt de Raad tot een nieuw construct? Wat zijn de nieuwe voorstellen en wat vindt de sector daarvan? Maar eerst de huidige pijnpunten. Waarom moest eigenlijk alles op de schop?

Bureaucratie
Dat het huidige cultuurbestel is vastgelopen, is een breedgedragen mening in de sector. Maar de grootste pijnpunten verschillen nog wel eens per vertegenwoordiger. Joeri Heegstra (30), regisseur, schrijver en kernlid bij Platform Aanvang, verzucht vooral dat het nu allemaal ’tamelijk bureaucratisch en cijfermatig’ geregeld is wanneer hij financiële steun probeert te krijgen voor een theaterproductie. ‘Het lijkt soms alsof duizend verschillende makers op elk moment opnieuw het subsidiewiel aan het uitvinden zijn. Er zit zoveel werk in een subsidieaanvraag.’

Bovendien vindt hij het frustrerend dat er vaak tot het begin van de repetities nog grote onzekerheid heerst over of een project wel door kan gaan. ‘Als jonge maker heb je niet de ruimte of financiële midelen om daar flexibel in te zijn. Dat moet toch anders kunnen?’ Zoals Heegstra zijn er talloze makers die verwikkeld raken in het volgens hen onoverzichtelijke web van subsidieaanvragen, prestatie-eisen en beoordelingsrondes. Makers en belangenorganisaties trekken al langer aan de bel en vinden dat het stelsel zich te veel richt op korte termijndenken en weinig ruimte laat voor datgeen waar ze zich eigenlijk mee bezig willen houden: kunst maken.

In haar boek De Kunst van Anders: 6 voorstellen voor culturele innovatie schrijft Renée Steenbergen dat de overheid alsmaar meer eisen oplegt aan subsidiënten. Aangejaagd door cultuurbeleid dat zich richt op cultureel ondernemerschap, is de focus  in de sector meer en meer komen te liggen op productiviteit, kwantiteit en groei. Dat vertaalt zich volgens haar ook in flexibilisering van de arbeidsmarkt en een scheefgroei tussen verschillende soorten instellingen.

Rolverdeling
Jeroen Bartelse, co-voorzitter van brancheorganisatie Kunsten ’92 en directeur van TivoliVredenburg in Utrecht, wijst op een aantal bredere trends en ontwikkelingen ‘waarvan het de vraag is of dit cultuurbestel daar nu voldoende op inspeelt’. Eén daarvan gaat volgens hem over de rolverdeling tussen stad en regio. Is het cultuurbestel op een manier georganiseerd dat Rijk, steden en regio’s goed op elkaar zijn ingespeeld? Het aanbod van theater wordt vanuit het Rijk gefinancierd en de afname op gemeentelijk niveau. Volgens Bartelse en ook Mirjam Terpstra, directeur van de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (NAPK), sluiten die twee niet meer goed op elkaar aan.

‘In gemeenten is de afgelopen jaren veel gebeurd. Zo hebben gemeenten taakverzwaring gekregen en is er gekort op hun budgetten. Cultuur is daar de dupe van, want dat is een van de enige domeinen waar gemeenten nog op kunnen bezuinigen’, legt Terpstra uit. Het leidt er volgens haar toe dat podia het water aan de lippen staat en daarom kiezen voor minder risicovolle programmering. ‘Dat gaat ten koste van het meer experimentele, kleinschalige aanbod en van jonge makers die nog niet veel meters hebben gemaakt’, zegt ze. Daarmee is de startpositie voor hen lastiger geworden. ‘Een jonge maker moet al heel goed weten wat-ie wil en een duidelijk businessmodel hebben, terwijl juist die ontwikkelfase heel belangrijk is.’

Bovendien ontbreekt een visie op regionale spreiding in het huidige beleid. Een groot deel van de gezelschappen en ensembles zijn gevestigd in de Randstad, omdat daar de meeste voorzieningen zijn. Het ontbreekt aan een regionaal makersklimaat, waardoor het voor makers en uitvoerenden lastig is om zich buiten de Randstad te vestigen, legt Terpstra uit.

Dat vindt Simone Kratz, artistiek directeur bij het Wilminktheater en Muziekcentrum Enschede, ook. ‘Kunstenaars moeten kunnen leven en werken in de stad van hun eigen keuze. We willen meer autonomie in deze regio. Een stad waar geen makers geworteld zijn, kan zich niet op creatief vlak ontwikkelen. Als podium willen we geen doorgeefluik zijn, maar een kloppend hart hebben.’

Nieuwe snijvlakken
Een andere ontwikkeling waar Bartelse op wijst zijn veranderde publieks- en maakpatronen. Zowel publiek als makers kijken in deze tijd over grenzen heen, zegt hij. Hoge of lage cultuur, mainstream- en subcultuur; die scheidslijnen zijn aan het vervagen. Juist op de snijvlakken van disciplines gebeurt een hoop en in het huidige systeem is daar te weinig ruimte voor, zegt Bartelse. Regelingen zouden flexibeler moeten zijn.

Theatermaker Joeri Heegstra herkent dat. Hij legt uit dat met het stopzetten van de subsidies voor productiehuizen veel van de plekken zijn weggevallen waar jonge makers hun eerste stappen zetten. ‘Die taken zijn deels terecht gekomen bij festivals voor jonge makers. Voor de subsidieverstrekkers worden zij gezien als festival, waardoor ze geen geld krijgen voor het produceren van voorstellingen. Maar feitelijk hebben ze wel min of meer die functie. Binnen dit bestel is er te weinig ruimte voor het overlappen van categorieën.’

Draagvlak
Het politieke draagvlak voor cultuur neemt volgens Terpstra bovendien al jaren af en dat laat z’n sporen na in het cultuurbeleid. Terpstra: ‘Er wordt op gemeentelijk niveau steeds minder geïnvesteerd in cultuuronderwijs. Veel leerlingen komen niet meer via school in contact met de podiumkunsten en een hele groep Nederlanders gaat niet van huis uit met hun ouders mee naar het theater. Daardoor wordt de afstand tot cultuur groter en dat is ontzettend jammer.’

Dat herkent theaterdirecteur Kratz: ‘Kunstonderwijs is heel belangrijk. Er zijn grote instellingen die veel subsidie krijgen, maar geen aansluiting vinden bij doelgroepen. Hoe moeten jongeren bij een symfonieorkest terecht komen? We moeten naar een systeem toe waarbij die twee met elkaar in contact kunnen komen.’

Het Fonds Podiumkunsten noemt het ‘verstandig’ dat het stelsel tegen het licht wordt gehouden, ‘in een veranderde kunstensector en samenleving en na tussentijdse aanpassingen van (de verdeling van functies en verantwoordelijkheden bij) de Basisinfrastructuur en bij de Rijkscultuurfondsen’. Ook demissionair staatssecretaris Uslu (D66) is overtuigd van een herziening van het bestel en vroeg de Raad voor Cultuur in maart om een advies over de inrichting van het cultuurbestel vanaf 2029. Dat advies komt er voor het eind van dit jaar.

Het Fonds zegt uit te kijken naar dat advies. ‘We gaan dan vanuit onze rol als zelfstandig bestuursorgaan in gesprek met de Raad voor Cultuur en met onze opdrachtgever, het Ministerie van OCW, over de aanbevelingen’, zegt het Fonds.

De coronacrisis heeft de problemen in de cultuursector onder een vergrootglas gelegd, stelden de voorzitters van Kunsten ’92 vorig jaar in NRC. Nu het moment is aangebroken dat het systeem fundamenteel verandert, rest de vraag hoe een toekomstbestendig cultuurbestel er wel uit zou moeten zien.

Illustratie: Herman van Bostelen