Nederland heeft een uitstekende naam als het gaat om het voortbrengen van experimenteel, beeldend theater. Maar hoe gaan we de toekomst ervan waarborgen? Zoals van het werk van Veem House for Performance, dat al jaren probeert te overleven in Amsterdam? Een beknopte schets van een circuit dat kopje onder dreigt te gaan in een stad vol potentie.

Amsterdam vormt van oudsher een vruchtbare bodem voor experimentelere theater- en dansvormen. In een stad vol vrije geesten ontstond vanuit grensverleggend bewegingstheater de mimeopleiding, uit het vooruitstrevend dansveld groeide een nieuwe dansopleiding. Niet veel later werd ook een postacademisch traject gelanceerd onder de bezielende leiding van beeldend kunstenaar Ritsaert ten Cate, die zich hard maakte voor een interdisciplinaire praktijk. Dankzij deze bewegingen trok hot spot Amsterdam talent aan uit de hele wereld. Dat talent meert nog steeds aan, maar heeft het genoeg mogelijkheden in de stad om ook na de opleiding aansluiting te vinden bij de praktijk? De geschiedenis laat zien dat veel talent verdwijnt.

Veem House for Performance: die naam belooft iets. Doorgaans wordt het bezocht door het kunstenaars-circuit zelf om de nieuwste ontwikkelingen van collega’s te volgen; naast die ontwikkelfunctie staat bovendien de uitwisseling centraal. Maar hoe is het nu met Het Veem? Ik vraag het algemeen en artistiek directeur Marga Kroodsma. ‘We hebben (betaalbare) ruimte en naast de theaterruimte ook de Veemstudio erbij gekregen, er is een infrastructuur en een team met expertise. Maar makers en team moeten ook Fair Pay betaald worden. Met ons huidige budget kunnen we misschien drie makers laten resideren en begeleiden, dat vinden we te weinig’.

Met drie bijzondere en internationaal gelauwerde opleidingen als de Mimeopleiding, School voor Nieuwe Dansontwikkelingen en Dasarts heeft Amsterdam in potentie alles in huis voor vernieuwing in de performing arts.  Alle drie, en zelfs ook de uitvoerende dansopleiding van de Theaterschool Amsterdam, hebben ze een naam als het gaat om het voortbrengen van sterke kunstenaars. Ik noem er een paar: Florentina Holzinger, Jaha Koo, Christos Papadopoulos, Sam voorheen Samira Elagoz, Jefta van Dinther, Cherish Menzo. 

Maar hoe staat het met de mogelijkheden na de opleiding? Wanneer we teruggaan in de tijd zien we dat Amsterdam zestien jaar geleden nog vier plekken had die een verbinding konden leggen tussen opleiding en praktijk; Gasthuis en Frascati (gefuseerd in 2007), Danswerkplaats (later Dansmakers, onlangs opgegaan in ICK) en Veemtheater nu Veem House for Performance. Inmiddels zijn er nog twee autonome plekken over: Productiehuis Frascati en ‘Veem’. 

Laatstgenoemde had lang de beste papieren om juist het performance circuit aan zich te binden. Veem House for Performance – Stichting Het Veem Theater – werd in 1986 opgericht door Jeannette Smit, later directeur van Theater Bellevue. Lange tijd functioneerde het in de marge en bediende het een bescheiden groep experimentele makers. Een periode lang maakte het zich expliciet hard voor de mime, een andere periode opende het daarnaast ook de deuren voor dans- en performance. De focus op beeld en beweging bleef een rode draad. Met het overleven worstelt de organisatie al een poos, landelijke middelen zijn er al langer niet. Reden voor voormalig directeur Anne Breure om in het voorlaatste kunstenplan activiteiten naar buiten toe te reduceren. Ze introduceerde het concept 100 Dagen Huis en perste de publieke activiteiten samen. De rest van het jaar bleven de deuren demonstratief dicht. Veem koos voor kwaliteit in plaats van kwantiteit naar de waarden van Fair Practice. Het statement mocht niet baten. In de laatste subsidieronde vond het huis weliswaar iets meer stedelijke middelen, maar landelijke middelen bleken onmogelijk aan te vragen in het nieuwe systeem.

Kroodsma: ‘Vanuit onze ontwikkelfunctie ondersteunen we makers en zoeken we externe middelen voor hen via projectgelden of trajecten (als 3Packagedeal), maar daar zit wel een einde aan. Willen we meer betekenen dan hebben we een landelijke match  nodig. Het AFK (Het Veem ontvangt 270 duizend euro per jaar van de stad Amsterdam) is een zeer meedenkend fonds, maar de Amsterdamse middelen zijn niet afdoende. Doordat we niet landelijk ondersteund zijn, zijn we bovendien coronabonussen misgelopen. Iedereen hier heeft er altijd de schouders onder gezet. We hebben freelancers doorbetaald, zoveel mogelijk makers alsnog plek proberen te geven. Maar dit voorjaar konden we de contracten van sommige werknemers niet verlengen, we missen continuïteit. Daar bovenop kunnen we onze uitwisselingsfunctie niet waarmaken, ik heb het dan over Het Veem als ontmoetingsplek van makers. Daar is het budget niet toereikend voor.’ 

‘Ik zie een hiaat in de omarming van werk dat buiten de kaders valt.’ Aan het woord is theatermaker Julian Hetzel. ‘Ook bij een vooruitstrevend huis als Frascati, dat zich de laatste jaren binnen het productiehuis meer richt op teksttheater en minder op performing arts. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het maken van keuzes door minder financiële armslag, maar leidt ook tot het verdwijnen van uitdagende en experimentele werken en formats. Ik heb vaak het gevoel dat het in Nederland meer om kwantiteit gaat en niet om artistieke kwaliteit; om speelbeurten en publiekscijfers.’ Met zijn zeer onconventionele kunst vond Hetzel eerst aansluiting bij Frascati en Spring Performing Arts Festival in Utrecht, later vond hij mogelijkheden bij Campo in Gent. Mede dankzij de investeringen van deze partners vond Studio Julian Hetzel structurele ondersteuning bij Fonds Podiumkunsten, en op de valreep ook bij de Gemeente Utrecht. 

Het performance circuit ‘verhuist’ steeds vaker naar andere Nederlandse steden, waar makers worden opgepikt door producerende festivals, die minder last lijken te hebben van het ‘profileringsverhaal’. Of naar het buitenland waar meer speelruimte is voor het experiment in het algemeen. Vooral Vlaanderen is een goede bodem voor doorstromers. Hetzel: ‘Ik heb veel gehad aan de investeringen van Campo, die mij hebben opgepikt op een moment dat ik meer armslag nodig had. Nu laten we elkaar weer los. In Vlaanderen ligt meer nadruk op artistieke kwaliteit. Er zijn ook plekken die jouw werk kunnen afzetten, omdat ze daarvoor het juiste internationale netwerk hebben. Ik denk dat veel van mijn werk niet af te zetten is via een bestaand Nederlands verkoopbureau, het past niet altijd in de standaard. Toch ben ik ervan overtuigd dat er een publiek voor is. Dus doen we het zelf maar.’ Hetzel vindt de ontwikkelingen binnen het experimentele aanbod zorgelijk. Daarom is hij in gesprek gegaan met Dries Verhoeven en Boukje Schweigman, over vernieuwende presentatievormen bijvoorbeeld. 

Intussen geeft Kroodsma nog niet op. Ze is van plan om opnieuw aan te vragen in de volgende ronde, en dat die er nu snel aankomt lijkt een voordeel. Nog eens twee jaar extra in de huidige situatie voortzetten, is geen optie. In die volgende ronde zal Veem moeten concurreren met producent Frascati, die de landelijke middelen maar ternauwernood toegekend kreeg in de vorige subsidieronde. Het voerde samen met PLAN Brabant een lange lobby. Het budget kwam, zij het met forse mindering. Een fusie ziet Kroodsma niet zitten. Een stad als Amsterdam kan en moet meer ontwikkelplekken hebben, vindt ze. De geschiedenis leert echter dat het een voortdurend gevecht is te overleven, door structurele tekorten en daarbij de wens tot het behoud van panden. Na een lobby van twintig jaar kwam het Amsterdamse Danshuis er uiteindelijk niet, om maar een voorbeeld te noemen. Inmiddels speelt ook de landelijke politiek een rol, die de nadruk legt op landelijke spreiding en die inhoudelijk nieuwe accenten legt. Een hele geschiedenis kan daardoor zomaar van de tafel worden geveegd; zo kwam Frascati Producties de BIS niet in tijdens de laatste ronde en nieuwkomer Likeminds wel. 

In Amsterdam proberen collectieve kunstenaarsinitiatieven de discussie te voeden en de positie van onafhankelijk kunstenaars te versterken. Zo werd BAU bijvoorbeeld opgericht, een platform dat zich inmiddels ook als ontwikkelplek profileert met residenties voor mid-careers. Relatief nieuw is het platform Greenhouse, dat is gelieerd aan Het Veem. Goed dat kunstenaars zich inzetten en zich onderling mobiliseren, maar leidt het niet ook tot versnippering in het veld als daar weer nieuwe organisaties zoals BAU mee worden opgetuigd? Een maker die balanceert op het snijvlak van de praktijk en het instituut, is Francesca Lazzeri, werkzaam als onafhankelijk kunstenaar (onder andere binnen het voormalige collectief Wild Vlees); inmiddels is ze ook dramaturg bij Frascati. ‘Het probleem is al heel oud. In een stad als Amsterdam is enorm veel concurrentie. Er leven heel veel kunstenaars, waardoor de doorstroom groter is dan in andere steden.’

‘Kunstenaars wijken daarom uit naar andere plekken. Met Wild Vlees hadden we, naast Frascati, een goede partner aan Festival Boulevard, dat zijn publiek jarenlang heeft meegenomen in de ontwikkelingen, waardoor het open staat voor minder conventionele vormen van theater. Dat was heel prettig.’ Speelbeurten zoeken bij de geijkte plekken in Nederland levert vaak weinig op, vormonderzoek is vooral gebaat bij een internationale context. Lazzeri: ‘Precies dat is voor internationale makers een probleem. Ze spreken bovendien de taal niet en hebben andere culturele referenties; waar moeten ze naar toe?’  Toch waarschuwt ze ook voor al te veel introspectie. ‘We moeten ook buiten onze eigen bubble blijven kijken’. Lazzeri onderschrijft dat de kwaliteit van de opleidingen heel hoog is. Er één opgeven is geen oplossing, vindt ze, net zomin als fuseren. De Mime Opleiding en S.N.D.O. zijn te verschillend en functioneren zelfstandig. En bovendien: waarom zouden ze moeten fuseren als ze allebei heel hoog aangeschreven staan? 

Amsterdam blijkt als metropool te vol en te vluchtig om makers langere trajecten te bieden. Te versnipperd om de ontwikkelingen in de performing arts te consolideren. Hoe gaan we de toekomst ervan waarborgen? Het landelijke (spreidings)beleid beperkt de kansen en Covid heeft het er ook niet gemakkelijker op gemaakt. Conservatisme ligt op de loer. Met zijn vermaarde en spraakmakende opleidingen heeft Amsterdam een enorme voedingsbodem voor jong talent en vernieuwende vormen. Maar het talent droogt op en verdwijnt naar gastvrijere steden, landen en huizen. Het wordt hoogtijd dat de stad Amsterdam investeert in een gezond klimaat voor makers uit de hedendaagse dans en performance. 

Foto: Tim Stet

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2023