Hysterische vrouwen zorgen voor onrust, en moeten de mond worden gesnoerd totdat ze zich weer hebben herpakt. Maar toen Valentina Tóth haar zevende en laatste hysterische personage tot leven wekte in haar debuutprogramma Wildbloei, ging er toch een ‘nee hè, wat jammer, nu al?-gevoel’ door de zaal. Wat een geweldenaar is Valentina Tóth.

Twee jaar geleden overdonderde Valentina Tóth jury en publiek tijdens de finale van het Amsterdams Kleinkunst Festival met een half uurtje dat de boeken is ingegaan met een lading superlatieven: over haar pianospel (op haar vijftiende speelde het klassiek geschoolde Friese wonderkind al in Carnegie Hall in New York), haar acteertalent (tijdens een blok grotesk acteren op het Royal Institute for Theatre, Cinema and Sound in Brussel kwam ze helemaal tot bloei), haar engagement (een absurde, maar ook keiharde scène over de Toeslagenaffaire) en haar bijzondere blik naar zichzelf (wat beschouwt de door mannen gedomineerde maatschappij als de ideale maten van een vrouw?). Zij speelde toen vier hysterische vrouwen, die eigenlijk allemaal buiten hun schuld tot gekte waren gedreven door agressieve acties van buitenaf.

Twee jaar later zijn die vier nog wat scherper aangekleed en zijn daar nog drie extra personages aan toegevoegd, waardoor de ‘ode aan de hysterische vrouw’ nóg meer lading krijgt. Het is een wonderlijke galerij met onder anderen een Russische bullebak pianodocent (of was dit toch haar moeder?), een doorgedraaide docent Grieks, een moordlustige bedrogen vrouw en tot slot ook Valentina Tóth zelf. Zien we hier een moderne uitvoering en de opvolger van Jasperina de Jong? Waar we twee jaar geleden op hoopten, is ook gebeurd: Valentina Tóth heeft een perfect debuutprogramma afgeleverd, een frisse wind in kleinkunstland, een wervelwind.

Het is uitzonderlijk als een artiest creativiteit weet te paren aan ambachtelijkheid, want meestal overheerst een van die twee kwaliteiten. Maar Tóth laat niet alleen haar geest, haar fantasie alle kanten op zwaaien zonder de grote lijn te verliezen, zij beheerst ook het ambacht van pianospel, acteren en zang. Totaal onverwacht ruimt ze een plekje in voor de razend lastige ‘ha-ha-ha-ha-ha-ha-ha-ha-ha-aria’ uit Mozarts Zauberflöte, waarin de hysterische Koningin van de Nacht in een aanval van razernij haar dochter afsnauwt en haar sommeert Sarastro, de priester van de zon te vermoorden. En even later zingt Tóth een Madurodam-klein, lieflijk en ontroerend lied over haar moeder, met wie ze een moeizame verhouding heeft, en die haar bijna dertigjarige dochter nog steeds aan het huilen kan maken.

Vanuit bizarre typetjes komt Tóth altijd uit bij een treurige situatie, de achterkant van de hysterie. Zoals het nummer over het meisje waar de jongens maar niet op lijken te vallen, dat eindigt bij kijk-mij-eens-stoer-doen Johan Derksen, die dingen met een kaars heeft gedaan, waar die kaars helemaal niet voor bedoeld is.

Valentina Tóth en Lisa Ostermann zijn beiden deze week in première gegaan. Het lijkt me het einde van de discussie over de (tamelijk onzinnige, maar nog steeds rondzingende) vraag of vrouwen net zo veel comedy met diepgang kunnen brengen als mannen.

Foto: Anne van Zantwijk