Het niveau van de jongste lichting juniordansers ligt wéér hoger, blijkt bij de viering van het tienjarig jubileum van de Junior Company van Het Nationale Ballet. Zelfs met een paar hiphopmoves kunnen ze overweg.

Welgeteld twee aanmeldingen kreeg hij ruim tien jaar geleden, vertelt Ernst Meisner bij aanvang van het jubileumprogramma Tien van de Junior Company. Twee dansers waren geïnteresseerd in een positie bij het nieuw op te richten jongerengezelschap van Het Nationale Ballet – waarschijnlijk niet eens hun eerste keuze.

Nu, tien jaar later, vechten ruim 700 blozende jonge alumni van internationale dansacademies om een contract als eerstejaars bij de Amsterdamse springplank en bestaat ongeveer de helft van het tableau van ‘de grote groep’ uit doorgestroomde junioren, van wie sommigen het tot de hoogste rangen schopten.

Dat succesverhaal begon niet onder een gelukkig gesternte, in de periode vlak na de bezuinigingen op cultuur van Halbe Zijlstra. Maar het was hoog tijd, eigenlijk al jaren. Het Nederlands Dans Theater had toen al 35 jaar (onder wisselende benaming) een jongerengezelschap, maar in Amsterdam ontbrak een dergelijke toegangspoort.

Enter Erst Meisner. Hij nam de handschoen op en boetseerde een hechte groep, die behalve aan jonge dansers ook ruimte biedt aan nieuw choreografisch talent. Beide categorieën presenteren zich in een feestelijk programma met zes korte nummers in verschillende stijlen, met als meest opvallende nummer Echoes of memories van Joseph Toonga op muziek van Orin Norbert en Joshua Benjamin.

Zijn achtergrond in de hiphop verleent de choreografie voor alle zestien dansers een welkom, fris randje. Het gaat meer om het eigen gevoel dan om perfecte, klassieke afwerking, partneren mag best een beetje ruig en een goede ‘pop’ of een acrobatische rol of sprong is meer waard dan een absurd hoog getild been: precies wat deze vers afgestudeerden nodig hebben om te leren loslaten en te gáán. Subtiel werkt Toonga in de ietwat brokkelige choreografie een thema uit van soevereine Alleingang (danseres Há Nhi Trân begint solo) en een gelijktijdig verlangen naar verbinding – aan het einde staat Trân midden in de danserskring.

Een andere verrassing komt van Kirsten Wicklund. Het melancholieke duet Tu me manques (muziek Giulio Caccini) is vindingrijk en sfeervol en toont een stel (de uitstekende Bo-Ann Zehl en Robin Park) die lijken te hunkeren naar hun innige verstrengelingen van weleer. De harmonie van toen vertaalt Wicklund naar synchrone of gespiegelde passages; hun gekromde torso’s verbeelden het gemis.

Toccata van Krzysztof Pastor betekent een technische uitdaging voor de gretige jonge ballethonden. Snel, strak en atletisch bewegen ze op het stormachtige Eerste Pianoconcert van Wojciech Kilar in een taal waarin het klassieke vocabulaire wordt verrijkt met hedendaagse verbuigingen en extreme posities. Nóg klassieker, compleet met lange roze tutu’s, is George Balanchines Valse Fantaisie op de gelijknamige compositie van Mikhail Glinka. En ook al valt er zo hier en daar het nodige op te merken, toch is meteen duidelijk dat het niveau van de jongste generatie junioren aanmerkelijk hoger ligt dan dat van de eerste lichting.

Dat blijkt ook in Ephemeral, waarvoor Wubkje Kuindersma zich liet inspireren door het vluchtige karakter van dans, de kersverse compositie van de jonge Noord-Ierse componiste Amelia Clarkson én het werkproces. Met plechtige passen wordt tussen de duetten en groepsdansen door telkens het verstrijken van de tijd gemarkeerd door de acht dansers. Vaardig varieert Kuindersma met duetten en ensembles, maar haar vocabulaire blijft met zijn hedendaagse esthetiek wat beperkt en inwisselbaar. Gelukkig is daar Alexander Álvarez die voor een vleugje sensualiteit zorgt.

Vijf choreografieën: dat lijkt veel, maar dat valt reuze mee, of tegen, net hoe je het bekijkt. Het langste stuk (Toonga) duurt twaalf minuten. Met het oog op een familiepubliek met veel jonge kinderen valt de keuze voor korte nummers te verdedigen, maar nog geen drie kwartier dans voelt ook een beetje karig. Vraag het aan de juniordansers, en ze willen best méér. Ze kunnen het ook, dat is wel duidelijk.

Foto: Altin Kaftira