Beelden zonder woorden maken helder hoe oorlogstrauma’s kunnen doorwerken in de volgende generaties. De oma van Stefanie Claes werd op haar 29ste afgevoerd naar het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück. Ze overleeft. Haar dochter krijgt het vaak te horen en te voelen. Het jaar kampleven bepaalt het verdere leven.

Ook kleindochter Stefanie, de theatermaakster, ondergaat het, stiller, onderhuidser, als kind, ook nu ze zelf moeder is. Ze probeert zich ervan los te maken in een voorstelling, met tekeningen en een indringende soundscape. Heel ambachtelijk vertelt ze traag haar verhaal. Dat doet ze zonder woorden, waardoor het anekdotische wordt overstegen en het stuk uitgroeit tot een universeel, intergenerationeel relaas over oorlog, trauma’s en veerkracht.

In haar vorige indrukwekkende productie Mia Kermis verbeeldde Stefanie Claes het lot van een vondeling die op zoek gaat naar zijn/haar identiteit, naar zijn/haar plek op de wereld. Dat deed ze vooral met poppetjes en bricolage. In ravensbrück zijn het tekeningen en collages die de impact van een trauma verbeelden. Even sober, even indrukwekkend verstillend.

Claes, in het wit gekleed, zit op de grond. Ze blaast in een fles, het klinkt als een misthoorn, dreigend, onheilspellend, ze doet dat een paar keer, en zet het in een loop. We blijven de klanken horen als ze zich verplaatst naar de overheadprojector. Een tekening van een kinderhoofdje wordt geprojecteerd. Dromen worden verbeeld, van een tank, van vele tanks, van angst, van bommen. Het kinderhoofd wordt het portret van een oudere vrouw. En zo ontstaat een beeldenreeks over het lot van de oma toen ze een jonge vrouw was.

De toeschouwer wordt niet alleen gegrepen door het evoluerende verhaal, maar evenzeer door de manier waarop Claes haar verhaal in beeld brengt. Ze tekent met potlood, stift, penseel, ze plakt ducttape-stroken, ze projecteert reeds gemaakte tekeningen, ze bewerkt ze met gom, met knip- en plakwerk, …. In zwart, grijs en wit brengt ze de gruwel van Ravensbrück in beeld. Geen directe bloederig realistische beelden, maar tekeningen die suggestief dreigen. Ze laat de getekende hond van de Duitse bewaker blaffen door alleen de hondenkop te arceren en die met haar handen op en neer te bewegen. Je hoort het geblaf niet, je ziet het, je voelt de angstaanjagende grimmigheid. In een rij tekeningen na elkaar groeit de dodelijke agressiviteit van de kampcommandant. En daarmee ook de angst in de – als een dunne streep – getekende lichamen.

Na elke scène gaat Claes terug naar de microfoon en het loopstation, voegt klanken van een fluit, een mondharmonica, een gitaar toe. Op het einde zingt ze. De nieuwe soundscape die bij getekende taferelen hoort, gaat op momenten door merg en been. Het oorlogsverleden van de grootmoeder kruipt overal tussen, in, op, onder en zit vast in de moeder van Stefanie, in Stefanie zelf. Foto’s worden wit overgeschilderd, er ontstaan nieuwe mensen, steeds keert een zwarte bol terug, een loodzware last die groeit en groeit, die rolt, stilvalt. Om dan opnieuw te rollen.

Claes creëert een verhaal dat aan de feiten voorbijgaat en uitgroeit tot een voelbaar universeel relaas van herinneren, vergeten, verdringen, overleven. Herinneringen worden ingebeeld, worden vaag, vervormd en weggeveegd. Ze keren terug in nieuwe gezichten, worden overtrokken met strepen en lijnen, worden opnieuw weggeknipt, weggegomd, komen steeds scherper terug, groeien uit tot nagedachtenissen.

Het verleden is zwart-grijs, het heden moet kleuriger zijn, lijkt Claes te verbeelden. We moeten als het ware ‘foert’ zeggen tegen het vroegere, en de levenshoop in de vierde generatie ontdekken, hoe moeilijk dat proces ook zal zijn. Ravensbrück raakt – zeker in deze tijd van gruwel en oorlog – door zijn eenvoud en beklemmende schoonheid.

Foto: Ilse Philips