In Na het einde van muziektheatergezelschap Marmoucha ontmoeten een neonazi en een islamitische fundamentalist elkaar – eerst in het Nederland van 2030, daarna in het hiernamaals. 

Tussen Ali El Jabali (Mohammed Azaay) en Christiaan Benders (Karim El Guennouni) bestaat vanaf het allereerste moment een bepaalde spanning. El Jabali toont zichzelf als bankmedewerker aan de oppervlakte uiterst vriendelijk naar Benders, die voor zijn bedrijf een lening komt aanvragen – maar hij lijkt het proces onnodig te traineren en maakt op een ongemakkelijke manier small talk. Misschien ook niet zo vreemd, aangezien de overduidelijk racistische Benders hem weigert een hand te geven, en uit de stukken blijkt dat hij een bedrijf heeft opgezet waar alleen ‘echte’ (lees: witte) Nederlanders in dienst zijn.

Maar er is meer aan de hand: El Jabali heeft Benders al een tijdje in het vizier, en is van plan hem te doden. Op het moment dat hij de trekker wil overhalen wordt er echter, o ironie, een bomaanslag op het bankkantoor gepleegd, en belanden beiden in een soort vagevuur.

In zijn theatertekst Na het einde zet auteur Enver Husicic vooral in op de overeenkomsten tussen de twee tegenpolen. Beiden verloren een naaste bij een aanslag die door de ander werd gepleegd; beiden gebruiken de organisaties die ze hebben opgezet als dekmantel voor hun terroristische activiteiten. In zowel tekst als enscenering wordt hun overeenkomstigheid steeds benadrukt: bij aanvang spiegelen ze zich aan elkaar terwijl ze zich fatsoeneren om de deur uit te gaan, en in het hiernamaals worden beiden, apart van elkaar, op vergelijkbare wijze aan de tand gevoeld door historische figuren (El Jabali door Socrates, en Benders door Gandhi).

Dat de twee extremisten eigenlijk sterk op elkaar lijken is dan ook de onderliggende rode lijn van de voorstelling. Dat maakt Na het einde ook nogal voorspelbaar, omdat het hele stuk de logica volgt van de politieke centrist: radicale mensen moeten tot het inzicht komen dat de wereld er een stuk mooier zou uitzien als we allemaal maar wat aardiger voor elkaar zouden zijn. Dat is dan ook precies wat er gebeurt: doordat de extremisten door Socrates en Gandhi met hun gruwelijke daden worden geconfronteerd, komen ze uiteindelijk tot inkeer en berouw.

Aangenomen dat Husicic, Azaay en El Guennouni geen publiek van potentiële terroristen voor ogen hadden, moeten we Na het einde lezen als een parabel over de gevaren van polarisatie. De voorstelling zelf laat echter mooi zien wat de tekortkomingen van dat inhoudelijke vertrekpunt zijn. De maatschappelijke analyses van El Jabali en Benders zijn namelijk *niet* gelijkwaardig: El Jabali zegt terecht dat systemische én expliciete islamofobie in het westen tot marginalisering en onderdrukking van moslims en mensen met een Arabisch uiterlijk heeft geleid, terwijl Benders alle ‘buitenlanders’ voorstelt als dom en lui, profiteurs en terroristen. Hoewel beiden zich aan terreur schuldig hebben gemaakt zijn hun vertrekpunten dus niet moreel equivalent. De voorstelling acht ze uiteindelijk echter beiden even culpabel aan de aan burgeroorlog grenzende situatie anno 2030: Husicic onderstreept dat door een Joods en een Arabisch kind harmonieus door hetzelfde hiernamaals te laten ronddwalen en de schuld aan ‘de volwassenen’ te laten geven.

Zo gaat Na het einde de moeilijke, en daarmee meest boeiende kanten van het huidige maatschappelijke debat uit de weg ten faveure van een simplistisch centrisme. Zonder te bekijken hoe een maatschappij eigenlijk omgaat met ongelijkheid is een oproep tot ‘minder polarisatie’ volstrekt gratuït: als iedereen wat meer zou dimmen zijn de onderliggende problemen namelijk nog niet opgelost (integendeel: dan blijft de status quo volledig intact).

De oppervlakkige politieke insteek is jammer, omdat de makers een prettig gestoord absurdisme weten neer te zetten dat je zelden in de Nederlandse theaters ziet. De cartooneske manier waarop Azaay en El Guennouni Socrates en Gandhi portretteren, en er het grootste plezier in scheppen om de extremisten retorisch klem te zetten via de scherpe dialogen van Husicic, zijn prikkelend. Zeker het gesprek tussen de Indiase pacifist en de Nederlandse neonazi is spannend, omdat je er lang het raden naar hebt in hoeverre Gandhi het écht met zijn gesprekspartner eens is, en in hoeverre hij hem met duivels genoegen om de tuin leidt (de echte Gandhi was immers ook een notoir racist).

Daarnaast tilt de muzikale omkadering Na het einde ook naar een hoger niveau. In hun composities (respectievelijk voor viool, ud en percussie) laten Sophie De Rijk, Mohamed Ahaddaf en Mauricio Labao westerse en Arabische invloeden vrijelijk door elkaar lopen, tot chagrijn van Benders, die er maar verwatering en verloedering van de ‘superieure westerse kunst’ in ziet. Zo bieden de muzikanten een sterk tegenwicht tegen het nationalisme en segregationisme dat de neonazi propageert.

Zo strijden in Na het einde een interessante vorm en een oppervlakkige inhoud een voorstelling lang om voorrang.

Foto: Anne Meyer Fotografie