Even heeft Musica Fugit alle schijn van een regulier concert. Het publiek zit netjes op rijen stoelen in Gasthuis Leeuwenbergh. De musici gedragen zich wat schichtig en gaan gekleed in jaren ’40-kleding, maar dat is dan ook het enige opvallende. Een klavecinist speelt wat oude muziek, een sopraan zingt een aria van Strozzi. Net wanneer ze aan haar tweede aria is begonnen, breekt er onrust uit. Acteurs en musici springen op en manen het publiek om op te staan en hen te volgen naar de kelder. Daar begint een unieke muziektheatertocht door het Utrechtse museumkwartier. 

Het publiek moet vluchten en wordt daarbij begeleid door woordeloos, maar indringend acterende acteurs van de Barcelonese straattheatergroep Kamchàtka en musici van het muzikaal ensemble Zamus Cologne. Slechts doorgewinterde liefhebbers van oude muziek zullen in de zangeres Emma Kirkby – de grand dame van de oude muziek, met een vibratoloos stemgeluid dat haar ooit de bijnaam ‘de zingende koelkast’ opleverde – herkend hebben.

Tijdens de vlucht wordt het publiek in steeds kleinere groepen opgesplitst en wordt er gerend, gehurkt en geslopen door verschillende straten en locaties in de binnenstad van Utrecht. Iedere groep maakt een andere tocht, met verschillende ervaringen en muziekstukken. De bedoeling is dat het publiek op deze manier ervaart hoe het is om op de vlucht te zijn, om volledig overgeleverd te zijn aan vreemden, hoe de opluchting van een hereniging voelt en hoe verwarrend het leven na een geslaagde vlucht kan zijn.

Het levert een in alle opzichten unieke theaterervaring op. Zo had ik voor aanvang van Musica Fugit nooit kunnen bedenken dat ik op een zeker moment door een dwingend kijkende acteur met vier andere publieksleden in het toilet van een herenhuis opgesloten zou worden, of dat ik met een groep mensen op een schuilplaats naar vervaagde kiekjes uit de jaren ’40 zou kijken onder begeleiding van een Monteverdi zingende Emma Kirkby.

Het idee achter de voorstelling is gedurfd, origineel en vernieuwend, maar de uitvoering is niet overal even geslaagd. Op sommige momenten is de vlucht geloofwaardig en beklemmend, maar net zo vaak doet het geheel, mede door het ‘crowd management’ van de acteurs en de historische jaren ’40-aankleding, aan als een Eftelingattractie waarbij geschiedenis vooral een manier is om een spannend avontuur – in dit geval kruipen, sluipen en rennen door de binnenstad – een beetje leuk aan te kleden.

Bovendien valt of staat de voorstelling met het publiek. Als er, zoals in mijn groep, een babyboomer in kekke korte broek met enige regelmaat de stilte doorbreekt met een net iets te hard ‘Wat beklemmend is dit, hè?’, een ‘Oh waar gaan we nou toch weer naartoe?’ of een ‘Oh, wat hebben ze dit toch allemaal knap bedacht!’, dan wordt de illusie wel erg ruw doorbroken.

Foto: Cie Kamchàtka