We zien twee voetballers en een theatermaker. Of neen, we zien twee theatermakers en een voetballer. We zien één ster en twee niet-sterren. Of wacht, het zijn twee sterren en één niet-ster. We zien twee jonge acteurs van kleur, en één witte oudere acteur. Onzin: er staan gewoon drie spelers. Maar hun spel met onze verwachtingen reikt buiten de grenzen van het theatrale speelveld. Gelukkig maar. 

Toneel over het maken van toneel levert niet altijd goed toneel op – dat lukt alleen als de anekdotiek van het maakproces plaatsruimt (of een goed doortimmerde metafoor is) voor wezenlijke vragen over spelen en zijn, over de relevantie van het medium of de rol van de leugen in de realiteit – altijd moet er toch dat lijntje zijn dat hetgeen dat op de bühne gebeurt op de een of andere manier verbindt met de wereld daarbuiten.

Josse Jnr., een samenwerking tussen Vlaams theatericoon (‘Vlaams erfgoed’, zoals de voorstelling zelf zegt) Josse De Pauw, regisseur/performer Ahilan Ratnamohan en acteur Etuwe Bright Junior, lijkt aanvankelijk dat anekdotische niveau niet te overstijgen. Ratnamohan doet uitgebreid het verhaal van het ontstaan van de productie. Even voorheen heeft hij op de speelvloer drie oefenrasters afgetapet, zoals die gebruikt worden voor voetbaltrainingen. Hij schept de kaders voor een verhaal – maar wacht, de lijnen zullen door elkaar gaan lopen. De Pauw leest op de achtergrond rustig een boekje, als soevereine godfather.

De uitgangspositie voor de voorstelling zit zo. Ratnamohan is een Australische performancekunstenaar met roots in Sri Lanka, die korte tijd een carrière ontwikkelde als profvoetballer in West-Europa. Etuwe Bright Junior is een Nigeriaanse voetbalmigrant die alleen al door te mogen ‘testen’ in Europa (bij de Belgische voetbalclub Charleroi) een ster werd in zijn heimat – ook al werd hij daarna nooit meer gecontacteerd, laat staan gecontracteerd.

De twee voetballers ontmoetten elkaar in Antwerpen, Ratnamohan scoutte Junior en regisseerde hem in verschillende voorstellingen, die van hem een ‘echte’ ster moesten maken. Een van deze voorstellingen was een monoloog waarin Junior – nauwelijks het Nederlands machtig – een tekst uitsprak van Josse De Pauw. Het leverde Junior geen sterrendom op, toch niet in de theaterwereld.

Een kortere manier om Josse Jnr. samen te vatten is wellicht dit: een zwarte, niet-Nederlandstalige en niet-westerse migrant met beperkte theaterervaring staat tegenover een wit, westers theatericoon met een onberispelijke taalbeheersing. Als verbindingsstreepje, als (cultureel) vertaler: een onbekende westerse theatermaker van kleur die zich het Nederlands uitstekend (maar niet perfect) machtig heeft gemaakt. Wat onder de anekdotiek van deze contrasterende levenslopen ligt is vanzelfsprekend de kwestie van de macht – een vraag die de grenzen van de repetitieruimte ver overschrijdt.

Het zou zinloos geweest zijn deze scheve machtsverhouding te ontkennen of te proberen weg te werken. De ongemakkelijke waarheid is dat de samenwerking met Josse De Pauw de twee anderen uplift, status geeft. Tegelijkertijd blokkeert Josses sterrendom – en ook zijn witheid – het proces. Ratnamohan bekent op een gegeven moment er niet in te slagen een tekst te schrijven voor De Pauw. Heerlijk hoe De Pauw onpaternalistisch bot pareert: ‘Dat is jouw probleem. Ik heb er geen.’ De enige manier om de olifant in de kamer te overwinnen is om hem te thematiseren, om hem tot onderwerp van de voorstelling te maken. Door te gaan spelen met de machtsverhoudingen. Daarvoor moet er stevig geoefend worden.

Oefenen in transformatie – is dat niet de essentie van toneelspelen? Wat gebeurt er als een zwart lichaam de woorden van een Vlaams theatericoon in de mond neemt? En wat gebeurt er, ook bij een publiek, als dat icoon zegt: ‘Ik ben een Nigeriaan’? Hoe is het om in iemand zijn woorden te kruipen en je daarmee zijn huid, zijn lichaam, maar ook zijn positie, zijn status, zijn afkomst (voor eventjes) toe te eigenen?

Het mooie is dat de transformatie in alle richtingen gebeurt – er vindt een ruil van privileges plaats waarbij iedereen uit zijn comfortzone dient te komen. Iedereen spreekt op een of ander moment in de voorstelling een taal die niet zijn moedertaal is. Iedereen spreekt woorden uit die hij niet zelf heeft geschreven. Iedereen moet de woorden van een ander lichaam geven. En iedereen zet zijn lichaam op het spel. En dus is het niet alleen Junior die zijn hoofd (en zijn tong) breekt op teksten van De Pauw, maar trekt ook De Pauw  – 71 en met een licht overgewicht – zijn sportplunje aan om zich te meten met de twee voetballers.

Voetbal is theater, theater is voetbal – beide zijn rituelen die mogelijks leiden tot sterrendom. De Pauw moet een fysieke inspanning leveren, zoals Ratnamohan en Junior dat moeten doen in taal. Heen en weer gaat hij over de oefenrasters, zwaar hijgend, maar opgeven doet hij niet. Er staat te veel op het spel. Er moet een voorstelling worden gemaakt. En daar voorbij moet er zich vooral een ruimte openen waarin hij en wij ons kunnen voorstellen hoe het is om een ander te zijn. Oefenen, oefenen, oefenen.

Over dat laatste dient zich misschien nog een gedachte aan. Het is de vraag of Josse Jnr. ver genoeg gaat in het doen van die zo belangrijke oefening. Naar het einde van de voorstelling gebeurt dat zeker – wanneer de lichamen bevrijd lijken van hun eenduidige identiteit en de fysicaliteit, de muzikaliteit de bovenhand nemen op het spreken. Hier vindt de transformatie plaats. Bij het begin van Josse Jnr. wordt er vooral veel gekaderd, uitgelegd en toegelicht – een beetje op het vermoeiende af.

Ondanks Ratnamohans zelfverklaarde afkeer van de ‘migratie-esthetiek’ valt die esthetiek, die bestaat uit het opnieuw vertellen van de migratieverhalen zelf, blijkbaar moeilijk te vermijden. Het ‘anders zijn’ van Junior (en van Ratnamohan zelf) ten aanzien van De Pauw wordt daarmee toch weer in het woord gebracht, terwijl het vanzelf geïmpliceerd zit in alle andere, niet-anekdotische teksten die de voorstelling bevat. Zoals wanneer Junior de tekst brengt ‘Waarom ik van theater hou’ (uit De Pauws bundel WERK, 2000). In die magische aanblik van een voor een westers publiek zo ongerijmde clash tussen (zwart) lichaam, tekst en klank zit eigenlijk alles vervat. Het besef dat alles alles kan zijn, en allemaal tegelijk: zwart, icoon, wit, taalkunstenaar, nieuwkomer, voetballer, theatermaker. Het is een meesterlijke manier om het er niet over te hebben, en toch alles te vertellen.

Foto: Kurt van der Elst